Geschiedenis

Bij de aanleg van de A2 wordt in de omgeving van de Hut van Mie Peels een kamp ontdekt van rendierjagers uit de periode van ongeveer 9000 jaar voor Christus.

Dit is het oudst bekende teken van de aanwezigheid van mensen op het grondgebied van de huidige gemeente Waalre. Verder restanten van menselijke aanwezigheid zijn een grafheuvel uit de latere Bronstijd en een grafveld uit de IJzertijd.

Tijdens de opgraving van het voormalige kerkhof van de Kerk van Aalst werden o.a.

een Romeinse en een Karolingische waterput blootgelegd. Ook een aantal plattegronden uit de Merovingische of Karolingische tijd worden blootgelegd, evenals de resten van een tweetal houten kerken. Uit deze gegevens blijkt dus dat hier al heel lang sprake in van bewoning in deze omgeving.

 Van schriftelijke bronnen is pas veel later sprake.

 

Aalst

 Meende men eerst dat er voor het eerst sprake was van Aalst in 718, later bleek dat het met de goederen die de monnik Ansbaldus aan Willibrordus schonk in Haeslaos niet ging om Aalst maar om het gehucht Hasselt onder Overpelt.

De eerste echte vermelding van Aalst in pas in een oorkonde uit 1281.

In deze oorkonde is er sprake van pastoors te Aalst en Knegsel. Uit deze oorkonde en een uit 1306 blijkt dat Aalst al vroeg een zelfstandige parochie was.

 

 Waalre  

Op 1 oktober 704 schenkt de Frankische edele Aengilbald een domein aan Willibrord.

Deze giftbrief, die tevens de oudste is die betrekking heeft op Brabant, bestaat uit de volgende tekst ( vertaald):

Giftbrief van Engelbaldus van Waderloo.
,,Aengilbaldus, zoon van een zekere Hildeboldus, schenker, aan de waarlijk heilige heer en eerbied- waardige vader bisschop Willibrordus, zaligheid in de Heer. Zolang iemand in dit huidige leven verblijft, is het nodig te overwegen, hoe hij zijn ziel van zonden en van de eeuwige straffen moet bevrijden.
Derhalve, ter wille van de zaligheid mijner ziel of van de eeuwige vrede, draag ik, Aengilbaldus, over aan U, bisschop Willibrordus, mijn gebied in de plaats of het dorp, genoemd Waderloo, gelegen aan de rivier Dutmala met alles, dat ik daar wettig schijn te bezitten uit erfrecht of uit arbeid, dat alles draag ik U over vanaf heden en ik geef het over in uwe macht; dat is: de bouwlanden, met de akkers, beemden, weiden, waters en waterlopen, roerend en onroerend en een bos tot deze plaats behorend en 8 hoeven met mensen en lijfeigenen en met al hun vee.
Dit alles schenk ik U vanaf heden en ik wil dat het ten eeuwige dage geschonken blijve, opdat gij het hebt, houdt en bezit en het aan de uwen nalaat in eigendom en wat gij daarmede ook wilt doen, daarover hebt gij de Vrije en zekere wilsbeschikking in alles. Indien echter iemand (hier volgt de gewone vervloekingsformule, voor hen die hierna iets zouden durven veranderen).
In het openbaar opgesteld in de plaats Bettinum (Obbicht) met getuigen. In het tiende jaar van de regering van onze heer en glorierijke koning Childebert (704) op de dag van de kalenden van oktober (1 oktober).

Ik Aengilbaldus, heb deze giftbrief herlezen en bevestigd. Onsbaldus, Eburvines, Edilhardes, Rotbertes, Folcbaldes, Etrele, Eutlinde, Bertlinde hebben ondertekend.

Ik, priester Elduinus, heb op verzoek van de doorluchtige man Aengilbaldus dit geschreven en ondertekend en met een kruisteken bevestigd”.

Wat betekende deze schenking?

De toenmalige maatschappij was in navolging van de Romeinen georganiseerd in domeinen of villa’s. Deze hadden een centrale hoeve als middelpunt. Over het algemeen waren deze domeinen in eigendom van Frankische edelen, die deze soms hadden gekregen als beloning van de Keizer voor hulp bij de oorlog. Deze goederen werden regelmatig opgedragen aan leenheren of Kloosters in ruil voor steun of als teken van religiositeit. Waarbij ze vaak weer in leen werden teruggeven. Dit vormde de oorsprong van het middeleeuwse feodale stelsel.

Er moet bij dit systeem onderscheid worden gemaakt tussen grondheerlijkheid waarbij het ging om de feitelijke eigendom van de grond en de Heerlijke rechten, zoals de Hogere, Middelbare en Lagere Rechtspraak, het recht om geestelijken en bestuurders te benoemen, molenrecht, jachtrechten, het recht op een tiend ( een soort pacht/gebruikssom)enz.

Na het overlijden van Willibrordus kwamen zijn bezittingen in het bezit van de Abdij van Echternach.

Omdat Abdijen en Klooster geen rechtspraak mochten uitoefenen was de rechtspraak van dergelijke gebieden meestal in handen gesteld van zogenaamde Voogden. Dit waren meestal lokale Adellijke Heren. Het beheer van de goederen werd namens de abdij uitgeoefend door een meier. Gedurende de loop van de tijd werden deze heren steeds zelfstandiger. Dit was vooral het geval bij de voogden. Wiens rechterlijke bevoegdheden zich langzamerhand ontwikkelden tot Heerlijke rechten.

In de loop van de tiende en elfde eeuw ontwikkelen de lokale eenheden zich tot min of meer zelfstandige vorstendommen met hun eigen leenmannen. Op een dergelijke wijze ontwikkelde zich uit het graafschap Leuven het Hertogdom Brabant. Dat gedurende de volgende eeuwen een steeds groter gebied in beslag nam. En dat op zijn beurt leengoederen in leen uitgaf. Vanaf de veertiende eeuw waren ook de Heerlijkheden Aalst en Waalre en Valkenswaard Brabantse lenen geworden.

Om zijn gebied beter te kunnen besturen verdeelde de Hertog zijn gebied in vier kwartieren. Een daarvan was de Meierij van ’s-Hertogenbosch, dat op zijn beurt ook weer was onderverdeeld in vier kwartieren: Oisterwijk, Kempenland, Peelland en Maasland.

Waalre en Aalst maakten deel uit van Kempenland.

In de praktijk werd er recht gesproken door een schepenbank aanvankelijk onder leiding van de voogd. Later onder leiding van een door de heer van de heerlijkheid benoemde schout of drossaard.

Het dagelijkse bestuur van de dorpen werd verder uitgeoefend door twee borgemeesters, die vaak met hun persoonlijke vermogen garant stonden voor de financiën van het dorpsbestuur. Twee kerkmeesters, die de financiën van de kerk beheerden. En twee Heilige-Geest of armmeesters, die belast waren met de armenzorg. Verder werd de schepenbank bijgestaan door een vorster, die zich ondermeer bezig hield met het opsporen en rapporten van begane misdrijven. Alleen heerlijkheden met een Hogere jurisdictie mochten halsmisdaden berechten.

Dit stelsel heeft stand gehouden tot 1795, toen er door de bezetting van het Franse lege een einde kwam aan De Republiek der Verenigde Nederlanden.

In 1406 kwam het Hertogdom Brabant in handen van de Bourgondische Hertogen,

Later ging de macht over op de Oostenrijkse tak van de Habsburgers, tot in 1515 Keizer Karel V meerderjarig werd en zelf de macht in handen nam. Zijn maatregelen en nog meer die van zijn zoon Phillips II leiden er toe dat de Staten de macht zelf ter hand namen. In eerste instantie leek de opstand niet te slagen. In 1609 tijdens het eerste bestand waren echter grote delen bevrijd van de Spanjaarden. Alleen delen van Brabant en Limburg waren nog bezet. Van 1621 tot 1648 werden steeds meer dorpen en steden door de Staatse legers veroverd. Eindhoven en omgeving zijn enige malen van bezetter gewisseld.

In 1648 kwam er met de Vrede van Munster een einde aan de oorlog. Brabant werd deel van de Republiek. Echter niet als een zelfstandig deel maar beheerd door De Staten-Generaal, die daarvoor De Raad van den Hertog van Brabant hadden ingesteld. Deze fungeerde ook als leenhof van de Brabantse lenen die binnen het territorium van de republiek vielen. Brabant werd beschouwd als wingewest. Verder werd de openbare uitoefening van de katholieke eredienst verboden en werden de kerken in gebruik genomen als hervormde kerken, omdat er echter weinig protestanten in het overwegend katholieke zuiden waren, ging de onderhoudstoestand van de kerken sterk achteruit. Voor de verschillende bestuursfuncties kwamen ook alleen protestanten in aanmerking. 

In 1672, toen de troepen van Lodewijk XIV de republiek binnenvielen was er weer sprake van een oorlogssituatie in Brabant.

 In 1795 kwam er een eind aan deze toestand en was er sprake van godsdienst vrijheid en kwam er ook een eind aan de heerlijke rechten.

 Na de beëindiging van de Franse bezetting werden de schoutambten Aalst en Waalre gevormd die na de invoering van de gemeentewet in 1851 overgingen in gemeenten.

Van 1830 tot 1839 was er sprake van de legering van soldaten in de Brabantse grensstreken als gevolg van de onafhankelijkheid van België.

 In 1921 werden de beide gemeenten samengevoegd tot een gemeente Waalre.

In 1973 en 1997 was er nog sprake van enige kleine gemeentelijke herindelingen tussen Waalre, Eindhoven, Heeze en Geldrop. De reden van de herindeling was de aanleg van de A2/A67

 Een latere samenvoeging met Eindhoven is gelukkig niet doorgegaan.

 

 Economische ontwikkelingen.

 Zoals in meerdere dorpen in Brabant ontstonden er in de negentiende eeuw lokale industrieën, die gebruik maakten van de goedkope arbeidskrachten.

Dit waren vooral weverijen en sigarenfabrikanten. Voor Aalst kwam hier een wasblekerij bij.

 Uit de beroepentelling van 1909 blijkt dat nog ongeveer 35 % werkzaam was in de landbouw. Ongeveer 20 % was werkzaam in de sigaren industrie en 10 % in de linnen industrie. Verder waren er nog wat kleine ambachtslieden en bedienden. (Zie volkstellingen).

 Dat de levensomstandigheden vaak slecht waren blijkt onder andere uit het feit dat er na 1882 een teruggang optrad in het aantal inwoners. Pas in 1900 was het voorgaande aantal bewoners weer bereikt. Dit hing ook samen met een agrarische depressie en een aantal jaren van slechte oogsten rond die periode. Pas in de twintigste eeuw kwamen er langzamerhand steeds meer voorzieningen die het leven van de gewone mensen verbeterden.

 Belangrijk voor de verbetering van de handel en de industrie waren de aanleg van wegen, waterlopen en spoorwegen. Ook in Waalre en Aalst is sprake geweest van een treinstation. Dit was gelegen aan de spoorlijn Hasselt-Eindhoven en was geopend op 20 juli 1866 en gesloten op 5 november 1945. Het tracé van deze spoorlijn is nog duidelijk op de kaart in het terrein terug te vinden.

In het kader van deze website wil ik niet verder in gaan en uitweiden over de ontwikkelingen binnen Aalst en Waalre.