GEDEELTEN VAN DE TEGENWOORDIGE PROVINCIE NOORDBRABANT, NIET BEHOORENDE TOT DE REPUBLIEK.

 

In het beschreven deel van Staats-Brabant, dus in de tegenwoordige Provincie Noord-Brabant, lagen als enclaves in het grondgebied van de Republiek doch buiten het gezag daarvan de volgende op zich zelf staande landen en heerlijkheden.

Het Graafschap Megen, door den Graaf ter leen gehouden van het Opperleenhof van Brabant te Brussel. Het had twee rechtbanken met criminele en civiele rechtspraak, nl. die van:

1°. de stad Megen met rechtsgebied;

2°. het Land van Megen (Macharen, Haren en Teeffelen).

De grens tussen deze beide heb ik niet kunnen vaststellen; misschien was het de zuid grens van den Hooipolder van Megen, die ik met dunne zwarte stippellijn heb aangeduid.

De Heerlijkheid Ravestein, ook een leen van Brabant, gehouden door de Keurvorst van de Paltz De Alg. Staten hadden het recht bezetting te leggen in de stad. Op het einde van de Republiek werd de Hooge jurisdictie stad en land uitgeoefend door de Rechtbank van Ravestein, samengesteld uit Scholtus en Schepenen, van welke laatsten twee uit het dorp waarin de misdadiger woonde of was gevangen. De civiele rechtspraak had op het einde van de Republiek plaats in rechtbanken:

De Rechtbank te Ravenstein.

De Rechtbank te Herpen. Dit was het Maaskants-Gericht, dat in 1768 gevormd was uit de toenmaals bestaande banken van Herpen en Schaik, van Velp en Reek en het Maaslandsgericht (Demen, Deursen, Langel, Dennenborg en Huisseling).

De Rechtbank te Uden of het Heikantsgericht, waaronder Uden Boekel en Zeeland behoorden. De bedoelde hervorming had volgens Mr. Krom in 1768 plaats. Dit komt overeen met de opgave van deze rechtbanken in een Rapport omtrent de rechtsbedeling van de geënclaveerde landen in Brabant van januari 1800 (Zie Hermans. Bijdrage Geschiedenis Noord-Brabant II, blz. 476 ) Van deze drie banken kon in zaken hoger dan 25 gulden geappelleerd worden aan ’t Hof te Dusseldorp.

De Baronie van Boxmeer. De ingezetenen erkenden alleen de Graaf van ’s Heerenberg als hun Heer. De Drossaard vervolgde criminele zaken voor de beide banken des lands, die ook in civiele zaken recht deden.

Boxmeer, met herziening in civiel door de Hoofdbank van Knik, alleen op toegezonden stukken.

het Kleefse Ambt Oeffelt.

Sint Antonis, met beroep in civiele zaken op de Bank van Boxmeer.

De Vrije Rijks-Heerlijkheid Gemert, toebehorend aan de Ridders van de Duitse orde. Bij verdrag van 1662 tussen de Algemene Staten en die Ridders werd aan deze laatsten de oppermacht afgestaan. Door dit verdrag, waarin o. bepaald werd, dat Gemert onderworpen bleef aan het Recht van Ingebod van de Stad ’s Hertogenbosch ), was er enig verband met de Republiek. Gemert had een Drost en een Rechtbank van zeven Schepenen.

OVERIGE DEELEN van de TEGENWOORDIGE PROVINCIE LIMBURG, NIET BEHOORENDE TOT DE REPUBLIEK.

Tot het Hertogdom Kleef behoorden:

de Heerlijkheid Mook;

de Heerlijkheid Heien;

de Heerlijkheid Weeze (gedeeltelijk).

De vroegere Ambten Gennep—Ottersum en Gennep—Oeffelt vormden in 1612, toen Kleef aan den Keurvorst van Brandenburg kwam, samen één Ambt, dat de stad Gennep en Ottersum (Tegenwoordig Provincie Limburg) en Oeffelt (tegenwoordige Provincie Noord-Brabant) bevatte, met één schepenbank (Publicatie Limburg XXXV, blz. 137). Bij de bestuursreorganisatie van 1753 werd het gesplitst in de Ambten Ottersum en Oefelt, behorend onder het Landgericht Kleef (Geschichtliche Atlas der Rheinprovinz VI, blz. 250 e. v.).

Andere gedeelten van onze tegenwoordige Provincie Limburg behoorden tot het Hertogdom Gulik, dat in 1624 bij Verdrag met den Keurvorst van Brandenburg aan de Hertog van de Paltz-Neuburg was gekomen en in 1742 aan dien van de Paltz-Sulzburg kwam. Het meest noordelijk deel was de Heerlijkheid Tegelen, ten zuiden van Venloo; het gebied kwam overeen met dat van de tegenwoordige gemeente ten zuidoosten van Roermond; het Gericht Melick en Herkenbosch in het Ambt Wassenberg. Voorts zuidelijker: de oude Rijks-Heerlijkheid Born, die oorspronkelijk slechts schijnt bestaan te hebben uit Bom, Buchten, Holtum, Berg, Urmond en Grevenbicht, terwijl aan het latere Ambt Born toegevoegd zijn de steden Sittard en Susteren met hun gebieden met Broek-Sittard, Munstergeleen en Dicteren. Tot dit ambt behoorden ook het dorp Guttekoven, dat nu deel uitmaakt van de gemeente Limbricht, en de buiten onze tegenwoordige grenzen gelegen dorpen Wehr en Hillensberg (Habets Bisdom Roermond, blz. 40) en volgens de Wit en Flament ook Tüddern en Susterseel met afzonderlijke schepenbanken (Publicatie Limburg XLVII, blz. 133), ook volgens de Geschiedliche Atlas der Rheinprovinz. In 1709 werd echter dit Ambt gesplitst, nl. in het Ambt Born, met schepenbank, waartoe behoorden Born, Urmond, Berg en de vrije Rijks-Heerlijkheid Grevenbicht, welke laatste echter een eigen schepenbank had en het Ambt Sittard, dat vóór die tijd een hoofdgerecht in het Ambt Bom had uitgemaakt, en waartoe behalve de stad, Broek-Sittard, Munstergeleen, Wehr, Hillensberg, Tüddern en Süsterseel, alle onder één schepenbank, behoorden.

Begrenzingen.

De grenzen dezer ambten zijn naar de grenzen van de tegenwoordige gemeenten en van de kadastrale sectie Guttecoven getekend, en voor de delen buiten onze tegenwoordige Rijksgrens naar den Geschiedliche Atlas der Rheinprovinz, waarbij rekening is gehouden met de omstandigheid, dat de Heerlijkheid Grevenbicht zich toen ook ter linkerzijde van de Maas uitstrekte, nl. met het gehucht Roven, gelegen binnen een ouden Maasarm. De grens liep door dien ouden arm blijkens de Kaart van Ferraris, nu nog ten dele de noordelijke grens van de Belgische gemeente Stockheim.

Ook de Heerlijkheid Ter Heiden, die tot Gulik behoorde, viel ten dele binnen ons tegenwoordig grondgebied. Het grootste deel daarvan lag ten noorden van het Rijk van Aken; daarvan viel het gehucht Bleijerheide (nu onder Kerkrade de kadastrale sectie van die naam) binnen onze tegenwoordige Rijksgrens (Publicatie Limburg XLVII, blz. 143 en Habets. Bisdom Roermond I,blz. 41). Volgens de Geschiedliche Atlas der Rheinprovinz was dit echter niet het geval en viel de noord grens van Ter Heiden aldaar samen met onze tegenwoordige grens, wat wel een vergissing zal zijn. Een ander gedeelte van die heerlijkheid vormde het dorp Eygelshoven met zijn gebied, als enclave tussen Staats-Valkenburg en Oostenrijks ’s Hertogenrade gelegen. Het had geen eigen bank, maar behoorde onder het gerecht te Horbach.

Onder de Souvereiniteit van het Bisdom Luik lagen voorts binnen onze tegenwoordige Rijksgrenzen:

Het Graafschap Horn(e). Dit omvatte binnen die grenzen het gebied van de tegenwoordige gemeenten Hom, Beegden, Halen, Nunhem, Buggenum, Neer, Roggel en Heythuysen, behoudens de bovengenoemde wijziging van de grens tegen het Land van Kessel, die nu langs het Noorderkanaal, een zijtak van de Zuid-Willemsvaart loopt. En buiten die grenzen in België, geheel van eerstgenoemd deel gescheiden, nog de dorpen Ophoven en Geistingen. In de tweede helft van de 17e eeuw werden al die dorpen behalve Horn, Nunhem (?), Ophoven en Geistingen verpand of verkocht en zij vormden sedert heerlijkheden, alleen Beegden bleef een pandheerlijkheid. Horn kreeg toen een afzonderlijke schepenbank, die rechtstreeks aan den Bisschop van Luik als Graaf van Hom behoorde.

de schepenbank van Halen, waaronder ook Nunhem, vóór de verpanding hoofdschepenbank en zetel van het Leenhof,

de schepenbank van Beegden,

de schepenbank Neer,

de schepenbank Heythuysen,

de schepenbank Roggel, vroeger onder Heythuysen,

de schepenbank Buggenum.

Horn alleen bleef rechtstreeks onder het Graafschap met eigen schepenbank. Zie Publicatie Limburg XLVII, blz. 135 en Habets. Bisdom Roermond I, 42. De Heerlijkheid Neeritter was evenals die van Heel een van de vrijdorpen van de Domkerk van Sint Lambert te Luik. Deze werden anders geregeerd dan de overige plaatsen in het Land van Loon en Luik; zij betaalden o. a. geen gewone landslasten en alleen buitengewone, als het Kapittel dit vorderde. Beide dorpen hadden lang dezelfde Heeren, werden door dezelfde wetten en verordeningen geregeerd, terwijl Heel een onderbank van Neeritter was. Op dit hun „wettich overhoofd en hoofdgericht” werd beroep gedaan en daarvan geappelleerd op het schepengerecht van Luik (Tribunal des XXII).

  Begrenzingen.

De grenzen van Neeritter kon ik voor een gedeelte aan de Noord zijde niet met zekerheid vaststellen. De Heerlijkheid bevatte nl. behalve het dorp Neeritter de buurten Boomstraat, Manestraat (ook Maenloe- of Maenlestraat) en Molenbeersel (nu een dorp), die thans buiten onze Rijksgrens liggen; maar Beersel (Groot Beersel), ook buiten die grens, behoorde tot de Baronie van Kessenich (Hunsel) zie Habets. Het Vrijdorp Neeritter in de Publicatie Limburg IV, blz. 230 en de scheiding nu tussen dit Beersel en Molenbeersel heb ik niet kunnen vinden; zij is dus weggelaten, ook op de Kaart van Ferraris ontbreekt zij daar ter plaatse. Voor de west grens tegen Thorn, zie hieronder bij het vorstendom Thorn; voor de zuidwest grens werd genomen die van de tegenwoordige Belgische gemeente Molenbeersel. De zuid grens tegen Kessenich is getekend naar de Kaart van Ferraris, maar deze zal wel min of meer mistekend zijn.

De grenzen van Heel waren ook niet met zekerheid te bepalen. Het gebied kwam zeker niet overeen met dat van de tegenwoordige kadastrale sectie Heel, daar het zich veel noordelijker tot Exaten uitstrekte (Habets Neeritter, blz. 292). Het zal het oostelijk deel van de tegenwoordige gemeente Heel en Panheel geweest zijn, dus die gemeente verminderd met Pol (nu bij Wessem), de kadastrale sectie Panheel en de bovengenoemde smalle strook van Wessem, grenzend aan Grathem. Wel komt bij Habets (Neeritter, blz. 219 e. v.) een verbaal voor van een gerechtelijke schouwing door de „reyngenoten” (reyn= grens) van 1447. maar de daar genoemde punten langs de grens zijn op de Topografische Kaart met die namen grotendeels niet te vinden. Dit is ook het geval met het verbaal van het begaan van de dorpsgrenzen van Heel van 29 April 1417 (Ald. Blz.291), zoo dat dit alleen ter plaatse misschien nog zou na te gaan zijn. Habets zegt ze dat de limiet tussen Heel en Panheel nooit wel bepaald is geweest; in 1672 werd er nog over getwist (Ald., 293).

Wij zagen boven reeds dat Luyksgestel een Luikse enclave vormde in het gebied van de Republiek (blz. 18), terwijl de Luikse heerlijkheid Bocholt voor een klein gedeelte binnen onze tegenwoordige grens tegen de zuidwest zijde van Weert aanschoot (blz. 49).

De Heerlijkheid Sint Pieter, onder Luik, was onze tegenwoordige gemeente van dien naam behalve een smalle strook van Canne ten oosten van de Jeker. Dit deel van Canne is nl. bij Koninklijk Besluit van Juni met Sint Pieter verenigd. Een ander gedeelte van Canne ten westen van de Jeker is bij datzelfde besluit aan de gemeente Oud-Vroenhoven toegevoegd, nadat reeds 10 Juli 1839 het daarin gelegen Kasteel van Neder-Canne daarmee verenigd was. De grenzen van de beide delen zijn mij welwillend verstrekt door de Ingenieur van het Kadaster te Roermond.

Voor de Heerlijkheid Breust, vermengd met die van Eisden zie hierboven (blz. 40).

Ook lagen nog binnen onze tegenwoordige Provincie Limburg:

Het Rijks-Vorstendom Torn (Toren, Thooren, Thorn).

Dit voormalig Sticht en Rijks-Vorstendom werd geregeerd door de Abdis, die door het Kapittel gekozen werd, met een volstrekt gezag, dat slechts beperkt was door de Landrechten. Het Vorstendom stond onder de voogdij van den Graaf van Home, die die voogdijschap te leen hield van den Graaf van Gelder, en die dus na het uitsterven van het geslacht van Home overging op de Bisschoppen van Luik. Beden en lasten van den Voogd waren reeds in 1282 afgekocht. (Habets Bisdom Roermond I, blz. 65).

Het Vorstendom Thorn was verdeeld in kwartieren

1°. De stad Thorn met haar gebied.

2°. Stamprooi.

3e. Grathem en Baexem.

4e. El(le), Haler (Haerle) en Ittervoort.

Ook behoorde er toe het gehucht Winkel, ten zuiden van Stamprooi buiten onze tegenwoordige grenzen, dat kerkelijk behoorde tot de parochie van Ittervoort (Habets Neeritter,blz. 230). In het voorbericht van Habets bij „Sivre'. De Oude Landregten van Thorn” staat, dat ook Neeroeteren in België tot Thorn behoorde; ik vond dit echter nergens bevestigd, ook niet in Habets eigen werken, daarom is Neeroeteren alleen met een dunne zwarte stippellijn omgeven. Aan het hoofd van elk van deze kwartieren stonden twee burgemeesters en een schepengerecht, zegt Habets (Bisdom Roermond I, blz. 64). Maar hiermede zal de burgerlijke regering bedoeld zijn, want volgens Ch. Creemers, (Aant. Dorp Stamproy, blz. 30) had Thorn slechts een algemene schepen- of dingbank, (7 schepenen) waartoe elk van de kwartieren schepenen leverde. Alleen Grathem had een eigen schepenbank (6 schepenen), die onderbank was van die van Thorn.

De grenzen van de kwartieren zijn daarom alleen door dunne zwarte stippellijntjes gescheiden. Voor het kwartier Thorn is de tegenwoordige gemeente genomen; voor dat van Grathem en Baexem zijn de gemeenten van die naam bijeengevoegd, maar verminderd met de delen Kelpen en Oler van Grathem, de zuidoost grens van Oler tegen Grathem is genomen naar de Kaarten van Verhees en van Ferraris, waarop zij vrij goed overeenkomt; voor Ittervoort de tegenwoordige gemeente van die naam, terwijl van El en Haler de westelijk en zuidelijke grenzen tegen Hunsel (Kessenich) vrij nauwkeurig in kaart gebracht konden worden uit de beschrijving van de grenzen van Hunsel, voorkomend bij Creemers. Stamprooi, blz. 8. Noot. Het Kwartier Stamprooi eindelijk bestond uit de tegenwoordige gemeente en ten zuiden daarvan, dus nu op Belgisch gebied, een stuk waarin Winkel lag en waarvan de grenzen ongeveer konden worden bepaald uit de Kaart van Ferraris en de grenzen van de Belgische gemeente Molenbeersel, die vrij goed overeenstemmen, en voor de oost grens langs Winkel ook uit de omschrijving van de grenzen van Neeritter (Habets Neeritter in de Publicatie Limburg IV, blz. 220).

De Baronie van Kessenich bestond uit twee delen, waarvan het noordelijke met Hunsel en Groot-Beersel grotendeels binnen de tegenwoordige provincie Limburg, het andere met het dorp Kessenich, het gehucht Kinrooi en het Slot Bronshorne geheel buiten onze tegenwoordige grenzen en zuiden tegen Thorn en Neeritter lag. Het eerste besloeg onze tegenwoordige gemeente Hunsel, verminderd met El en Haler (voor de grens daarlangs zie bij Thorn) doch vermeerderd met Groot Beersel, dat eerst volgens overeenkomst met België in 1840 daarvan afgescheiden is en gevoegd bij Molenbeersel daarmede sedert een afzonderlijke (Belgische) gemeente vormt (Habets Neeritter, blz. 230 en 284).

De oude grens tussen Groot-Beersel en Molenbeersel(Neeritter) heb ik echter niet kunnen vaststellen (zie hierboven bij Neeritter). Voor de grenzen van het andere deel zijn genomen die van de tegenwoordige Belgische gemeente Kessenich behalve voor het deel ten westen van Itter waarin Kinrooi ligt, dat ongeveer naar de Kaart van Ferraris genomen is. Hunsel had 1655—1711 een eigen schepenbank; daarna werd het weer met die van Kessenich verenigd. Eindelijk nog de volgende Rijksheerlijkheden:

De Vrije Rijksheerlijkheid Limbricht, gelegen als enclave in het Guliks gebied, bestond uit de dorpsgebieden van Limbricht en Einighausen: Guttecoven, dat nu tot de gemeente Limbricht behoort, maakte toen deel uit van Born. Voor het gebied is dus de tegenwoordige gemeente genomen, verminderd met de kadastrale sectie Guttecoven.

De Vrije Rijksheerlijkheid Stein. Met schepenbank (Publicatie Limburg XLVII, blz. 50). Aan de zuidwest zijde waren de grenzen andere dan die van de tegenwoordige gemeente. Volgens Eversen en Meulleners kwam na de opheffing van de heerlijkheid door de Franse Revolutie Groot-Meersch onder Elsloo; Klein-Meersch dat Elsloos en de Weert die Mechels was, de Maasband die gedeeltelijk tot Eisden en gedeeltelijk tot Leuth behoorde, kwamen onder Stein (Publicatie Limburg XXXV, blz. 465). Volgens de Kaart van Ferraris behoorden echter al die plaatsen onder Stein en liep de grens door de Maas. Daar ik de grenzen dier onderdeden niet ken, heb ik de toestand getekend als op genoemde Kaart.

De Vrije Rijksheerlijkheid Rimburg gedeeltelijk. Deze bestond nl. uit het gebied van de voormalige Nederlandse gemeente Rimburg, die in 1888 is opgeheven en met Ubach o. Worms verenigd, o.a. nog voorkomend in den Gemeente-atlas van Kuyper, waaruit de grenzen zijn overgenomen. Buiten onze tegenwoordige Rijksgrens lag een gebied aldus omschreven Chr. Quix. Schloss u. ehemalige Herrschaft Rimburg 1835, blz. 12; „Der östliche zur Pfarre Merkstein gehorende Theil von der Herrschaft Rimburg bildet die jetzige Burgemeisterei Rimburg im Landkreise Aachen und besteht nebst dem Schlosse mit dem Hofe und der Mühle aus dem Weiler Vinkenrath, aus Vinkentau, dem Landgute und der Mühle Nevelstein und dem Hofe mit noch fünf Haüsem Hofstadt.” Deze alle liggen binnen „Gemarkungsgrenze”, die van den Geschiedkundige Atlas der Rheinprovinz op deze Kaart zijn overgenomen. Met schepenbank.

De Vrije Rijksheerlijkheid Wijlre (Wiler, Wilderen), waarvoor genomen is de tegenwoordige gemeente van dien naam. Met schepenbank.

De Vrije Rijksheerlijkheid Wittem bestond uit het Kasteel Wittem met omgeving, de parochiën Mechelen en Epen en de dorpen Wahlwylre en Nijswylre. Zij kwam in 1728 door koop in handen van den Rijksgraaf Ferdinand van Plettenberg, die in datzelfde jaar (7 Mei) door koop de Rijksheerlijkheid *) Slenaken en in 1732 insgelijks door koop 3/4 van de Rijksheerlijkheid *) Eis, en daarmede deze drie heerlijkheden geheel in bezit kreeg. Zij werden toen nog in 1732 samen tot een Rijks-Graafschap Wittem verheven, hoewel het zelfstandig bestaan van elk niet ophield.

In Wittem maakten Wittem, Mechelen, Partei, Nijswylre en Wahlwylre één schepenbank uit onder den naam van de Bank van Mechelen. Schepenen, uit deze plaatsen gekozen, vormden de hoofdbank van Wittem. Van daar ging men in hoger beroep op de Rijksgerechten. Daaronder behoorde ook Slenaken welks eigen bank na den koop in 1728 was opgeheven. In 1771 echter werd deze Rijksheerlijkheid verkocht en daarna had het weer een afzonderlijke schepenbank. Epen had een eigen schepenbank, de Rijksheerlijkheid Eis eveneens. (Publicatie Limburg XXXV blz. 461 en 576 e.v.; XLVH, blz. 50 en 51). Voor de grenzen van Slenaken van Wittem met Eis zijn genomen die van de tegenwoordige gemeenten Slenaken en Wittem, wat de laatste betreft echter verminderd met een smalle strook bestaande uit 22 kadastrale percelen van Sippenaken die bij het Grenstraktaat met België van 1843 (Staatsblad 1844, N°. 12) aan Nederland zijn afgestaan en bij Koninklijk Besluit van 20 Maart 1844 (Administratief journaal van Limburg 1844, N°. 87) bij Wittem gevoegd. Voor de grenzen van Eis en van Epen tegen Wittem (rechtsgebied van de Schepenbank) zijn genomen die van de kadastrale secties van dien naam.

De Vrije Rijksheerlijkheid Kartiels (Cartils) had slechts een klein gebied, waarin het gehucht liggend in de tegenwoordige gemeente Wittem, dichtbij de samenvloeiing van de Eiser Beek met de Geul, terwijl het Kasteel met omgeving aan de overzijde van die beek, dus nu onder de gemeente Wijlre ligt. Volgens van der Aa (Woordenboek op Cartils) had zij niet meer dan een kwartier in omtrek en bevatte zij alleen het kasteel en een boerenwoning en ook volgens Eversen en Meulleners lag de heerlijkheid alleen binnen Wijlre (Publicatie Limburg XXXV, blz.568), waarbij dus geen rekening gehouden is met het gedeelte dat nu in Wittem ligt. De grenzen zelve noch aanwijzingen daaromtrent heb ik kunnen vinden.

Het Rijks-Graafschap Gronsveld, welks Heer sedert 1386 ook de kleine Vrije Rijksheerlijkheid Eckelrade bezat, omvatte met een deel van Eckelrade het gebied van de tegenwoordige gemeente Gronsveld. Er waren schepenbanken te Gronsveld en te Heugem. De Vrije Rijksheerlijkheid Mesch (vroeger Manderveld Fr. Méau). Daarvoor is ook de tegenwoordige gemeente van dien naam genomen. Zij behoorde sedert Keizer Hendrik III aan het Munster van Aken (Onze Lieve Vrouwe of Mariënstift).

De Vrije Rijksheerlijkheid Rijckholt, waarvoor ook het grondgebied van de tegenwoordige gemeente van dien naam is genomen, had ook een eigen schepenbank. De Vrije Rijksheerlijkheid Petersheim, ook wel naar het daarin gelegen dorp Lanaken genaamd, strekte zich over een klein gedeelte binnen onze tegenwoordige Rijksgrenzen ter linkerzijde van de Maas uit, nl. tot het Rijksgraafschap van den Vroenhove, zodat het gehucht Kaberg er grotendeels in lag.

Wat de tekening van de Staatsgebieden aangaat die het gebied van onze tegenwoordige provincie Limburg omgaven, deze zijn gedeeltelijk genomen naar den Geschichtlichen Atlas der Rheinprovinz en naar de (getekende) Kaart van de drie Landen van Over-Maase, het Graafschap Vroenhove, Banken van Redemptie en van Sint Servaas van 1785 (Coll. Bod. Nijenhuis, Port. 48, No. 55).

 

GEDEELTEN VAN DE TEGENWOORDIGE PROVINCIE GELDERLAND, NIET BEHOORENDE TOT DE REPUBLIEK.

 

 

Tot het Hertogdom Kleef behoorden:

Het Ambt Huissen en Malburgen.

Het Ambt Lijmers, met Zevenaar,

Oud-Zevenaar,

Duiven,

Groessen en het Loo.

Het Ambt Lobith. vroeger elk met afzonderlijk gerecht, na 1753 onder het Koninklljk Gerecht Zevenaar. Ook onder het Gerecht te Zevenaar behoorden de Kijfwaard. de Bylandsche Waard, een deel van ’s Gravenwaard, Beneden-Spijk en Boven-Spijk.

Voorts de Heerlijkheid Weel,

een klein gedeelte van de Heerlijkheid Grondstein en

de Heerlijkheid Hulhuizen.

Tot het Hoog-Stift Elten behoorden voorts nog twee kleine stukken, waarvan een deel uitmaakte van het Beneden-Spijk onder beschermheerschap en Voogdij van het Hertogdom Kleef; rechtzaken werden gedurende 14 dagen per jaar afgedaan door den Rechter te Zevenaar en den Regeringsarchivaris te Kleef. Geschiedkundige Atlas der Rheinprovinz II, 1194).