IV. STAATS-VLAANDEREN.
(Bladen 16 en 17).
Het hoogste gerechtshof voor dit gewest was de Raad van Vlaanderen te Middelburg. Deze deed uitspraak in eersten aanleg over alle geschillen de Hoogheid, Heerlijkheid, Rechten en Domeinen des lands betreffende en in sommige gevallen over lijfstraffelijke zaken. Op dien Raad was ook beroep van alle vonnissen door de rechtbanken in Staats-Vlaanderen gewezen, ook van de criminele na een gewoon rechtsgeding. Zie Tegenwoordige Staat der Nederlanden. II, blz. 415 e. v.
Indeling.
’T Vrije van Sluis (Hoog-Baljuwschap) met Hooge en Lage rechtspraak. Ook de stad IJzendijke behoorde daaronder, maar had een eigen Lagere rechtspraak.
Geheel daardoor ingesloten lagen de Steden Sluis, Aardenburg en Oostburg met hunne rechtsgebieden (Hogere en Lagere jurisdictie).
Voorts:
De Stad Sr. Anna ter Muiden met haar rechtsgebied (Hoger en Lager).
Het Graafschap Middelburg (ten dele het ander gedeelte lag op Oostenrijks gebied).
De Hooge Heerlijkheden Nieuwvliet, Breskens, Waterland, Watervliet, Waterdijk en Sint Albertus de laatste vier gedeeltelijk op Staats, gedeeltelijk op Oostenrijks gebied gelegen en de Hooge Heerlijkheid Westdorpe.
Het Baljuwschap van Hulster-Ambacht. Daardoor ingesloten lagen de Stad Hulst met haar eigen (Hoger en Lager) rechtsgebied;
de Baronie en Vrije Heerlijkheid Sint Jan Steen.
Het Committimus, zijnde de landen om Biervliet ten westen en om Neuzen en Axel ten oosten van den Brakman met die steden. Aldus genoemd omdat de Regering er gevoerd werd door Gecommitteerde Raden van Zeeland.
Het bestond uit:
Het Baljuwschap Axel en ter Neuze, welke steden samen slechts één Regering hadden met Axeler-Ambacht en het gebied van Terneuzen één rechtbank van Baljuw, Burgemeester en Schepens, recht doende over civiele en criminele zaken.
Het Baljuwschap van Biervliet (dezelfde Baljuw als van Axel en Terneuzen), de stad met omliggende polders, met een rechtbank van Baljuw, Burgemeester en Schepens, recht doende over civiele en criminele zaken. Gedurende het tijdvak 1718—1785 behoorden ook tot het Committimus:
De Forten Lilloo en Liefkenshoek. Hier werd recht gedaan in alle zaken door een rechtbank, bestaande uit de Commandeur en het College van gevolmachtigde rechters. In burgerlijke zaken was daarvan beroep op Gecommitteerde Raden van Zeeland.
De Forten Kruisschans en Frederik Hendrik stonden onmiddellijk onder de Algemene Staten. Ook behoorde in genoemd tijdvak onder de Staten het Land van den Doel, een heerlijkheid met hoog, middelbaar en laag rechtsgebied en een deel van het Land van Keetenisse, waarvan de Sint Annapolder deel uitmaakte.
De Vesting Sas van Gent met een klein omliggend gebied had eigen Hooger en Lager rechtsgebied (Baljuw en Schepens) met beroep op den Raad van Vlaanderen alleen in burgerlijke zaken.
De Vesting Filippine ook met eigen rechtbank (Baljuw en Schepens) voor Hogere en Lagere rechtspraak. Zowel de natuurlijke gesteldheid als de grenzen van de rechtsgebieden deze laatste voor zover zij daarop voorkomen zijn genomen naar de grote „Kaarte van Staats-Vlaanderen, met de oude en nieuwe limiten, mitsgaders de Schelde bij Lilloo en naast aangelegen landen gemaakt door F. Hattinga van 1747 in bladen.” (No. 21 van de Invent. van Visvliet, Oud-Archief Provincie Zeeland , bl. 14), aanwezig ter Provinciale Griffie te Middelburg
Hierbij valt echter het volgende op te merken. Bijgetekend zijn natuurlijk de gedurende 1747—1795 ingedijkte polders, waaronder Polder Hoofdplaat (1778—1781), die gedeeltelijk aan Zeeland kwam (zie hieronder bij Zeeland). Verloren zijn sedert 1795 ten westen van Breskens een deel van den Polder Jong-Breskens en de Polders van Wulpen, met Aanwas van Wulpen, Cleefsche Polder met Aanwas van Cleefsche. Polder, Polder ter weerszijden van het Zwarte Gat, Coppemijschorre en Zwarte. De Hoofdplaatpolder verloor ook een brede strook, zodat het dorp, dat toen nog ver van den zeedijk lag, nu daaraan gelegen is.
Voor de tekening van de buitengronden in het oostelijk deel van dit gewest is gebruik gemaakt van de genoemde Kaart van W. F. Hattinga en van die van D. W. Hattinga van het Hulster-Ambt en de Heerlijkheid Sint Jan Steen van 1786, alsmede van de Kaarten 3009—3014, aanwezig in het Rijks-archief te ’s Gravenhage.
De voormalige Heerlijkheid Saaftinge lag dus in 1795 nog geheel verdronken. De grens en de plaats van de overblijfselen van het verdronken dorp Namen zijn naar D. W. Hattinga's Kaart.
Het Zwin of Sluische Gat en het Koksijsche Gat waren nog open tot den in 1788 gelegd en Bakkersdam, de Haven van Sluis tot de in 1756 gelegde Passluis, de Nieuwe Haven tot de afsluitdijk van de Kleine Henricus-Polder, daar de Crane-Polder eerst in 1798 bedijkt is. De Aardenburgsche Haven (voormalige Eede) is, na reeds tweemaal aan de mond afgedamd te zijn geweest, in 1749 weder geopend en is open gebleven tot de indijking in 1813; dat water moest dus op deze Kaart open getekend worden tot de stad.
De Passegeule werd in 1735 met een kanaal, de zogenaamde Linie, oostwaarts verlengd en in het westen in 1788 door de Bakkersdam, in het oosten aan de Braakman in hetzelfde jaar door den Kapitalen Dam afgesloten. De Vaart van Sas of het Sassche Gat was in 1795 nog open tot de sluis te Sas van Gent. Eerst in 1826, toen het kanaal naar Terneuzen gegraven werd, en later werd het door bedijkingen gesloten.
Begrenzingen.
De grenzen van Staats-Vlaanderen tegen de Oostenrijkse Nederlanden waren bij het tractaat met Keizer Jozef II van november 1785 teruggebracht tot die welke bij de overeenkomst tussen de Staten-Generaal en Spanje te Brussel van 28 september. 1664 waren vastgesteld. Bij het Barrière-traktaat van 14 november 1715 waren zij zeer uitgezet, doch bij overeenkomst van 22 december 1718 weer beperkt, hoewel toch ruimer gebleven dan de oude van 1664. De grenzen van 1718—1785 zijn door bijzondere stippels op de Kaart aangegeven. De grenzen van na 1785 kwamen niet geheel met de tegenwoordige (die van het Traktaat van 19 april. 1839) overeen. Blijkens de Kaart toch van van Baarsel met de grenzen volgens de Conventie van 1664 lag de grens ten zuidwesten van Sas van Gent ten westen van de Gentse Vaart iets meer naar binnen en liep ook ten oosten van die Vaart anders, zodat de Sint François Polder toen op ons gebied lag. Blijkens diezelfde kaarten lag een klein stukje ten oosten van Overslag in de Overslag Polder. toen op Staats gebied, nu er buiten. De zuidgrens van de Heerlijkheid Sint Jan Steen is op de Kaart van W. F. Hattinga foutief (te noordelijk) getekend, maar komt op die van Hulster-ambacht, enz. van D. M. Hattinga van 1786 nagenoeg met de tegenwoordige landsgrens overeen (zie de Kaart). De polders de Doel, Sint Anna en een deel van Keetenisse met de forten Lilloo en Liefkenshoek zijn in 1785 aan Oostenrijk afgestaan
. Wat de grenzen van de rechtsgebieden betreft, valt op te merken, dat de grens tussen Sluis en Sint Anna te Muiden onmiddellijk langs de vestingwerken liep: in 1564 heeft Sluis grond gekocht van Sint Anna ter Muiden aan de overzijde van de haven om die werken te kunnen aanleggen (Zeelandia III. 11, blz. 474). Die grens, voorkomende op de Kaart van F. W. Hattinga van 1747 en op die van het Schependom van Sint Anna ter Muiden van Pieter Horlewijn van 1713 (Rijks Archief, "s Gravenhage N°- 2900), is zo gebleven tot de vereniging van de gemeenten Sluis en Sint Anna ter Muiden in 1880.
De grenzen van het Graafschap Middelburg zijn getekend naar de Kaart, voorkomend in K. Verschelde. Geschiedenis van Middelburg in Vlaanderen, blijkens het bovenschrift „volgens oude ommeloopers en een Kaerte van het Graafschap gemaakt in 1649 en berustend in ’t Staetsarchief te Brugge”; daar die grenzen op sommige plaatsen mistekend zijn, zijn zij in verband met de Top. Kaart verbeterd en, voor zover zij binnen onze grenzen vallen, naar de nauwkeurige omschrijving daarvan in het Aardrijkskundig Woordenboek van der Aa, dit laatste echter met dien verstande dat de noordoost grens niet langs de Sint Pietersdijk is genomen, zoals van der Aa die beschrijft, maar in overeenstemming met genoemde Kaart meer noordelijk, zodat een deel van den polder Groote Boom daar binnen viel, gelijk ook volgens de Tegenwoordige Staat II, blz. 464 het geval was.
De (Hooge) Heerlijkheid Waterland strekte zich weleer op Staats gebied ook ten noorden van de Passegeule uit, zodat de (Oude) Passegeule en Vrije Polders geheel daartoe behoorden. Na het bekende voorval met den predikant in de Kerk van Waterland in 1668 werden de rechten van den Heer misschien verkort en deze deed afstand van het deel van de heerlijkheid ten noorden van de Passegeule, zodat de noordelijke grens daarvan langs dit water is getekend. De grenzen van deze heerlijkheid zijn grotendeels en die van Watervliet en Waterdijk geheel op de Kaart van W. F. Hattinga getekend. Ik vermoed echter dat zij onjuist zijn. O.a. zou anders het later gestichte dorp Waterland-Oudeman niet in Waterland, maar in Watervliet gelegen hebben, daar volgens Hattinga de gehele Jeronimus Polder tot deze laatste heerlijkheid behoorde. Maar bovendien komt bij van der Aa (Aardrijkskundig Woordenboek) een nauwkeurige beschrijving voor van de polders en delen van polders, die tot deze heerlijkheden behoren en de daaruit volgende grenzen komen buiten het gebied van de Republiek juist overeen met die van de tegenwoordige Belgische gemeenten Waterland-Oudeman, Watervliet en de westelijke grenzen van Bouchaute, waarmede het buitenlands gedeelte van Waterdijk in 1815 verenigd is. Ik heb daarom deze grenzen op de Kaart als die van de voormalige heerlijkheden aangegeven. Die van de Kaart van Hattinga heb ik tevens met dunne zwarte streepjes aangeduid. Wat de Heerlijkheid Watervliet betreft valt echter nog op te merken, dat van der Aa zegt: „Door het vloeien van den Jonkvrouw Polder, het opnieuw bedijken daarvan, het andermaal vloeien en weder bedijken, is echter de zuidelijke en oostelijke grens misschien enigszins anders geweest; ook rezen daaromtrent van tijd tot tijd verschillen, die door verdragen geëindigd zijn.” Watervliet contribueerde wel aan het College van den Vrije, doch ging niet daarbij in hoger beroep, maar bij den Raad van Vlaanderen. Onverklaarbaar is het, dat de Heerlijkheid Waterdijk in de Tegenwoordige Staat in het geheel niet genoemd wordt. Zij heeft echter ongetwijfeld bestaan, want zij wordt bij van der Aa beschreven en is ook op de Kaart van Hattinga getekend.
De zuidelijke en westelijke grens van de landen van het Committimus, gelegen rondom Biervliet, liep niet langs de polderdijken zoals de tegenwoordige gemeentegrens, maar langs de overblijfselen van een geul in de Groote Jonkvrouw- en Zachariaspolders. De oostelijke grens van het Committimus tegen het Hulsterambacht was juist dezelfde als de tegenwoordige tussen de gemeenten Axel en Boschkapelle ter ene en Sint Jan Steen en Stoppeldijk ter andere zijde, blijkens de Kaart van Hulsterambacht en de Baronie van Sint Jan Steen van D. M. Hattinga van 1786 (Rijks-archief ’s Gravenhage , No. 4541) en de meergenoemde van W. F. Hattinga. Volgens deze laatste lag ten noorden van Sas van Gent nog een heerlijkheid Sint Albertus, deels op Staats gebied, deels daarbuiten gelegen. Ik vond daarvan noch in den Tegenwoordige Staat noch bij van der Aa noch elders gewag gemaakt, maar Roos (Geschiedkundig en Aardrijkskundige Woordenboek, blz. 16) noemt den Sint Albertuspolder Hooge Heerlijkheid Westervoort ook een Heerlijkheid en ik heb deze daarom ook op deze Kaart getekend. Zij omvatte echter meer dan dien polder. Ook staat op de Kaart van W. F. Hattinga van 1747 de Heerlijkheid Westdorpe, die ook noch in de Tegenwoordige Staat noch bij van der Aa genoemd wordt. Maar zij was inderdaad een Hooge Heerlijkheid, bij de bedijking van de Austrichen-Polder (Oktober. 15 Maart 1617) door het Kapittel van Kanunniken van de Lieve Vrouwekerk te Antwerpen door Albertus en Isabella aan deze verlijd. Op genoemde Kaart staat langs de noordoost grens „Scheiding tussen het Kapittel en Axel,” wat toen niet meer juist was, daar de Heerlijkheid reeds 1626 door het Kapittel verkocht is. (Zie meer uitvoerig: H. Q. Janssen. Westdorpe, in Bijdrage Zeeuws-Vlaanderen blz. 303 e. v.)
De grenzen van de landen en de forten aan de Schelde (1718—1785) zijn ook van de Kaart van W. F. Hattinga genomen. Het rechtsgebied om Liefkenshoek strekte zich tot 150 roeden buiten de vesting uit; tot Lilloo behoorde het vervallen kasteel Oud-Lilloo met enig gebied daarbij.
De grenzen van de rechtsgebieden van Hulst en van de Heerlijkheid Sint Jan Steen zijn op de Kaart van D. M. Hattinga van 1786 aangegeven en daarnaar genomen; de laatste komen op grotere schaal ook voor op de Kaart van een gedeelte van Hulsterambacht en van de heerlijkheid van Sint Jan Steen van 1739 door H. Piersens (Rijks-archief, ’s Gravenhage , No. 2987).