II. HET LAND VAN OVERMAZE.

 

Dit bestond uit:

A. Het Land van Valkenburg.

B. Het Land van Daalhem.

C. Het Land van ’s Hertogenrade.

Het hoogste rechtscollege voor deze landen was evenals voor Staats-Brabant de Raad en Leenhove van Brabant en het Land van Overmaze in den Haag. Het was een Hof van beroep of reformatie van alle civiele zaken. Zie voorts blz. 11.

 

A. HET LAND VAN VALKENBURG.

 

Een gedeelte hiervan was het zogenaamde Staats-Valkenburg, dat een deel uitmaakte van de oude Heerlijkheid Valkenburg. Deze, in 1357 tot een Graafschap verheven, kwam in 1362 aan Brabant.

Bij de Vrede van Munster van 1648 was een deel van Valkenburg met het stadje door Staatse troepen bezet, het ander gedeelte door Spanje. Er werd toen bepaald dat de drie Kwartieren van Valkenburg, Daalhem en ’s Hertogenrade zouden blijven in de staat waarin zij zich toen bevonden en ingeval van geschil zou de „Chambre mi partie” daarin beslissen. Er kwamen inderdaad veel klachten, geschillen, enz. waaraan geen einde kwam, totdat in 1657 een Commissie benoemd werd, die met de Spaanse gezant de grensscheiding zou regelen. Dit is eindelijk geschied bij het verdelings-traktaat van 26 december 1661.

Daarbij werd wat het Land van Valkenburg betreft bepaald, dat aan de Koning van Spanje zouden komen:

de heerlijkheden en dorpen Nut, Oud-Valkenburg, Strucht, Schin op Geul, het Huis op de Geul, Wijnandsrade, Geleen, Schinnen, Spaubeek, Oirsbeek, Jabeek, Brunssum, Schinveld, Hoensbroek, Vaesrade en Schaesberg, behoudens dat de gewone weg van Heerlen over het territoir van de Heerlijkheid Schaesberg tot het Land van ’s Hertogenrade met een roede lands ter weerszijden zou blijven aan de Staten-Generaal. Voorts het Klooster van Sint Gerlach binnen zijne muren met al zijn goederen. Eindelijk een aantal lenen afhangend van het Kasteel van Valkenburg, waaronder binnen ons tegenwoordig gebied de Heerlijkheid en het Huis van Limbricht en de Heerlijkheid Visschersweerd.

En aan de Staten-Generaal:

het Kasteel en de Stad Valkenburg en de banken, dorpen en heerlijkheden Meersen, Houtem, (Borg)haren, Geul, Ulestraten, Bunde, Amby, Itteren, Klimmen, Hulsberg, Schimmert, Eisden, Herkenrade, Eckelrade, Beek, Neerbeek, Berg, Bemelen, Blijt en Heerlen, benevens bovengenoemde weg door Schaesberg. Voorts een aantal lenen afhangend van het Kasteel van Valkenburg, waaronder het Eischerbosch bij Sint Geertruijd en Breusterbosch ten oosten daarvan. (Groot Plakkaatboek II, kol. 2777 e.v. ook in de Publicatie Limburg XLVII, blz. 79 e.v.)

Bij de Vrede van Utrecht in 1713 kwam het Spaanse deel aan Oostenrijk.

Voor drie van de hierna te noemen vier hoofdbanken van Staats- Valkenburg nl. voor die van Meersen, Beek en Klimmen was een Hoog Gericht te Valkenburg dat tevens Leenhof was. Daarop kon men zich ook van het Stadsgericht en de Hoofdbanken in burgerlijke zaken ken beroepen; van de onderbanken en Heerlijkheden kon men zich eerst op de Hoofdbanken, doch ook rechtstreeks op het Hof te Valkenburg beroepen. Van dit laatste was hervorming aan te vragen bij den Raad van Brabant, enz. in den Haag. Alleen de Heerlijkheid Eisden beriep zich op het Stadsgericht van Valkenburg.

De Hoofdbanken zonden afgevaardigden naar de Vergaderingen van de Staten des Lands van Valkenburg. De onderbanken en de heerlijkheden hadden daartoe het recht niet. De vier hoofdbanken en de beide heerlijkheden die niet daaronder behoorden droegen in een vaste verhouding bij in ’s Lands lasten. Niet alle onderbanken hadden gerecht, maar er werden zekere stukken voor verleden, enz.

Er waren twee hoge ambtenaren in het Land van Valkenburg die in het algemeen de Regering waarnamen, de Landdag bijeenriepen, enz. de Voogd en de Drossaard.

De Voogd nam mede de burgerlijke regering waar en was hoofd van alle rechtbanken, waarin niet door bijzondere Heeren drossaarden of schouten werden aangesteld. Hij stelde de schepenen in de vier hoofdbanken.

De Drossaard zat in de banken voor over lijfstraffelijke zaken, waar geen bijzondere schout of drossaard was, en deed er de criminele vonnissen ten uitvoer leggen.

 

Indeling.

Stad Valkenburg met zeer klein rechtsgebied, met eigen Hooge en Lage rechtspraak van Voogd en Schepenen.

De vier Hoofdbanken.

Hoofdbank van Meersen: Hieronder behoorden de onderbanken:

Amby, Limmel en Houthem, waarvan alleen de laatste een eigen gerecht had.

Voorts de Heerlijkheden:

Itteren,

Borgharen (Opharen of Haren),

Geul,

Bunde en Ulestraten. (Elk met een Schepenbank Publicatie Limburg XLVH, blz. 74).

Hoofdbank van Klimmen, omvattend de dorpen Klimmen, Hulsberg en Schimmert.

Hiertoe behoorden de Heerlijkheid Eisden met Sint Geertruid, Herkenrade en Breusterbosch, die er echter geheel van afgescheiden lag,

Hoofdbank van Beek.

Hieronder brachten mede den Landtaks op: Berg, oorspronkelijk vrije Rijksheerlijkheid, een van de banken van Sint Servaas en Bemelen, ook oorspronkelijk een vrije Rijksheerlijkheid, later behorend aan het Kapittel van Sint Maria te Maastricht. Sedert dien tijd zou Bemelen volgens Flament en de Wit (Publicatie Limburg XLVII, blz.42) hoogstwaarschijnlijk onder Luik gehoord hebben, vermoedelijk omdat vroeger binnen Maastricht allen tot Luiksen gerekend werden, die onder het Kerspel van Sint Maria behoorden; ook was van de Schepenbank van Bemelen beroep op die te Luik. Lijfstraffelijke zaken binnen deze hoofdbanken van Meersen, Klimmen en Beek voorvallend (buiten de heerlijkheden en de onderbanken met eigen gerecht) kwamen voor het Stadsgerecht van Valkenburg (Tegenwoordige Staat II, blz. 383).

Hoofdbank van Heerlen, met een eigen schout, door de Algemene Staten gesteld en ook met volledige eigen rechtspraak.

Buiten de hoofdbanken nog de Heerlijkheden:

Blijt of Terblijt,

Vrije Rijksheerlijkheid met Schepenbank Eckelrade (Ekkelraad),

slechts zeer klein en bestaande uit het gedeelte dat nu tot de gemeente Sint Geertruid behoort. Het was een Vrije Rijksheerlijkheid (Publicatie Limburg XXXII, blz. 151), die sedert 1386 verheven werd door de Heeren van Gronsveld. Het andere, noordelijk deel behoorde tot het Rijkgraafschap Gronsveld.

Aan het Land van Valkenburg werden voorts toegevoegd bij het Tractaat van Fontainebleau van 8 november 1785 met Keizer Jozef II de tot dat tijdstip aan Oostenrijk behoord hebbende

Heerlijkheden Oud-Valkenburg,

Schin op Geul en Strucht, alle met eigen schepenbanken,

het door Staats-Valkenburg geheel ingesloten district van Oostenrijks-Valkenburg, waarin het klooster Sint Gerlach lag (bij Houthem) en de Vrijheerlijkheid Schaesberg (de Heeren werden door de Duitse Keizers tot den rang van graven en rijksgraven verheven), waarin de Staten volgens het Traktaat met Spanje van 1661 alleen de bovengenoemde weg van Heerlen op Nieuwenhagen met stroken van 3 roeden ter weerszijden bezaten 1)

Tevens stond de Keizer aan de Staten af zijn pretensiën op het deel van Schimmert genaamd de Bies, dat tot dien tijd onder Spaubeek behoord had, met 40 bunders aldaar waarop Nut aanspraak maakte, terwijl hij eveneens zijn aanspraken op de Rijksheerlijkheid Elsloo aan de Staten afstond, die tot dien tijd feitelijk reeds onder het gezag van de Republiek geweest was, doch die in 1661 onverdeeld was gebleven en waar de Staten ook geen lasten hadden geheven.

 

Begrenzingen.

De grenzen van de rechtsgebieden in het Land van Valkenburg zijn in het algemeen getekend met behulp van de grenzen van de tegenwoordige gemeenten, waarvan sommige bij elkaar gevoegd zijn, zoals Meersen en Amby, Eisden en Sint Geertruid, Heerlen en Voerendaal. In de 16e eeuw behoorden onder de bank van Meersen Groot-Haasdal en Klein-Haasdal, die als enclaves in Schimmert lagen (Publicatie Limburg IV, blz. 29). Maar of dit tot het einde van de Republiek het geval is geweest, weet ik niet; ik heb ze beide met een dunne zwarte stippellijn omgeven.

Voor Schin op Geul en Strucht werden getekend de voormalige bij de Wet van 8 augustus 1878 bijeengevoegde gemeenten, de grens tussen beide was de Geul.

Van de enclave Sint Gerlach heb ik de juiste grenzen niet kunnen opsporen en ze dus moeten weglaten. Misschien kwamen zij overeen met die van het 147 ha. grote landgoed dat in de plaats van het in 1786 vernietigde en naar elders verplaatste klooster „binnen de muren” gekomen is.

Voor Terblijt is genomen de tegenwoordige kadastrale sectie van die naam van de gemeente Berg en Terblijt.

De scheiding tussen de Heerlijkheid Eisden met in 1661 daarbij gevoegd Sint Geertruid en Herkenrade (Staats) en de Rijksheerlijkheid * 1) Noch in een afschrift van het Tractaat van 1785 bij Wagenaar (Vad. Hist. Verv. Bk XXV), noch in dat bij Flament en de Wit (Publicatie Limburg XLVII, blz 89) staat in het desbetreffend Art. 19 iets omtrent dien afstand van Schaasberg vermeld, al noemen de laatste schrijvers dien wel in den tekst. Ook in den Hist. Atlas van Noord-Nederland van Mr. G. Mees Azn. (Beschr. Zesde Kaart, blz. 29) wordt niet van dien afstand gesproken. Toch staat in het Tractaat zelf, aanwezig op het Rijks-archief te ’s Gravenhage , duidelijk: „En échange des cessions mentionnées dans l'article 18 S, M. T. cède a L. L. H. H. P. P. . . . la seigneurie de Schaesberg avec ses dépendances.” De fout bij Wagenaar, enz. is ontstaan door het overslaan van een regel bij het copieeren, doordat hetzelfde woord „dépendances” op twee regels juist onder elkaar voorkomt.

Breust (Luiks) is op geen enkele oude kaart aangeduid en kon ik dus niet aangeven. De Tegenwoordige Staat zegt dat beide Heerlijkheden zoo vermengd waren, dat de gronden daarvan „als een dam- of schaakbord door malkanderen liggen” en alleen uit oude bezitting en schatlijsten zijn te onderscheiden. Breust besloeg 2/3 en Eisden 1/3 van het gezamenlijk grondgebied en zij hadden gemeenschappelijke grenzen tegen de aanliggende dorpen. Ik heb daarom het gezamenlijk gebied van Eisden en Breust noch gekleurd noch wit gelaten, doch met een gekleurde bies omgeven. Van het zeer kleine Staatse gedeelte van Ekkelrade heb ik eveneens uit onbekendheid de grenzen moeten weglaten.

Oostenrijks Valkenburg lag ook geheel binnen onze tegenwoordige grenzen en omvatte na 1785;

Graafschap Amstenrade (26 februari 1654) :

Heerlijkheid Oirsbeek, }

Heerlijkheid Amstenrade, }

Heerlijkheid Bingelrade, }  een Schepenbank.

Heerlijkheid Merkelbeek. }

 

Heerlijkheid Brunssum, }

Heerlijkheid Jabeek, }

Heerlijkheid Schinveld. }een Schepenbank.

 

Graafschap Geleen (26 februari 1654):

Heerlijkheid Geleen, }

Heerlijkheid Spaubeek.} een Schepenbank.

Het Kasteel of Huis Sint Jans Geleen ligt in Spaubeek. De Heerlijkheden Oorsbeek en Brunssum, benevens die van Geleen werden 26 februari 1654 onder de naam van Graafschappen Amstenrade en Geleen tot Graafschappen verheven, en deze waren leenroerig aan het Leenhof van Brabant te Brussel, de Heerlijkheden zelve echter te Valkenburg (Publicatie Limburg , XLVH, blz. 74 en v.).

De Heerlijkheid Hoensbroek, in 1675 tot een Markgraafschap verheven (Slanghen. Hoensbroek, blz. 157).

De Heerlijkheden: Nuth, Vaesrade, behorende aan het Kapittel van Sint Servaas, dat daarvoor op de titel van Vrijrijksheerlijkheid aanspraak maakte, Schinnen, dat als heerlijkheid gesplitst was in twee helften (Gebroken-Schinnen) maar onder één Schepenbank met Hooge, Middelbare en Lage rechtspraak, en Wijnandsrade, welke laatste eigenlijk een Vrije Rijksheerlijkheid was, al was het bij het verdelingstraktaat van 1661 aan Spanje toebedeeld; het was een buitenleen (door persoonlijke leenband) van Valkenburg.

Voorts afgezonderd aan den Maas tussen Grevenbicht en Roosteren de Heerlijkheden Visscherweerd en Danielsweerd.

 

Begrenzingen.

In het algemeen werden voor deze graafschappen en heerlijkheden genomen de tegenwoordige gemeenten van dien naam of samenvoegingen daarvan. Voor Vaesrade is getekend de kadastrale sectie van dien naam van de tegenwoordige gemeente Nut. De noordelijke grens van Schinnen tegen Munstergeleen is enigszins afwijkend van de tegenwoordige gemeentegrens zij werd overgenomen uit den Gemeenteatlas van J. Kuijper.

Visscherweerd en Danielsweerd zijn uiterwaarden langs de Maas met het gehucht Visscherweerd. Daar kort na de scheiding van Belgie Danielsweerd bij Grevenbicht en Visscherweerd bij Roosteren gevoegd is, vallen de grenzen gedeeltelijk samen met de tegenwoordige van Grevenbicht en Roosteren tegen Born, overigens heb ik de grenzen slechts kunnen tekenen naar die van de tegenwoordige waarden van dien naam, dus tussen de rivier en de hoge gronden.

 

B. HET LAND VAN DAALHEM.

 

Van dit oude Graafschap bezat de Republiek bij het einde van haar bestaan bijna niets meer. Het was in 1239 door verovering aan Brabant gekomen. In 1644 werd de hoofdplaats Daalhem door den bevelhebber van Maastricht ingenomen. Bij het verdelingsverdrag tussen den Koning van Spanje en de Republiek van 1661 werden toegewezen

Aan de Republiek: De Stad en het Kasteel van Daalhem met rechtsgebied ; de banken, heerlijkheden en dorpen van Trembleur, Fenneur, Olne (Aulne), Bolbeek (Bombai), Kadier en Oost. Ook Bernau behoorde daartoe, maar was reeds aan de Republiek als Bank van Sint Servaas (blz. 35)

Aan Spanje: de banken, heerlijkheden en dorpen van ’s Gravenvoeren (Fouron le Comte), Meer, Noorbeek, Weerst (Warsage), Moulingen (Moulogne of Mouland), Sint Martinsvoeren (Fouron Sint Martin), Aubel, Cheratte, Neufchateau, Mortier, Housse en Richelle. Habets (Geschiedenis Bisdom Roermond, blz. 52) noemt ook nog Navagne of Elve, sterkte aan de Maas bij onze tegenwoordige grens en la Rochette. Dit laatste, een kasteel met enig land, lag aan de Vesdre tussen Olne en de Ourthe en was slechts een leen, afhankelijk van het Leenhof te Valkenburg; de Heer was erfmaarschalk van Limburg. Bij het verdrag van 8 november 1785 stond echter de Republiek aan Oostenrijk van Staats-Daalhem alles af behalve de Heerlijkheden Kadier en Oost, elk met een schepenbank.

Vóór 1785 was de rechterlijke indeling van Staats-Daalhem, buiten Bemeau (Sint Servaas), als volgt:

De Stad Daalhem met haar vrijheid. Zij had een Hoog Gerechtshof, bestaande uit de Drossaard des Lands van Daalhem en schepenen met volledige rechtspraak. Daarop was ook beroep in civiele zaken van alle andere rechtbanken des lands en hiervan hervorming voor den Raad van Brabant in den Haag.

De zes Heerlijkheden Trembleur, Olne, Bombai, Fenneur, Kadier en Oost hadden alle rechtbanken met Hogere en Lagere rechtspraak met eigen criminele officieren. Van Trembleur hingen af de dorpen Bleigni (waar op het Raadhuis het gerecht was) en Sint Andries. Bij Kadier lagen ook nog de kleine heerlijkheden Keer en Sint Antoniusbank, zie Publicatie Limburg XXXV, blz. 103; er staat daar echter niet vermeld of deze afzonderlijke schepenbanken bezaten. Dit Keer was het zogenaamde „Staats-Keer”, dit is het gedeelte van het dorp dat niet tot de Rijks-Heerlijkheid Heer en Keer behoorde, een van de bovengenoemde elf dorpen van Sint Servaas; het gedeelte onder deze laatste gelegen heette daarom „Kapittels-Keer”.

Aaneengesloten lag het gebied van de banken van Daalhem, Trembleur, Fenneur, Bombai en Berneau; voor de grenzen van de banken nam ik die van de tegenwoordige Belgische gemeenten van die namen (voor Trembleur met de tegenwoordige gemeente Sint André).

Olne lag daarvan gescheiden aan de Vesdre; ook dat tekende ik binnen de tegenwoordige gemeentegrenzen.

Voor Kadier is genomen de kadastrale sectie van dien naam van de tegenwoordige gemeente Kadier en Keer.

Voor de Heerlijkheid Oost tekende ik de kadastrale sectie van dezelfde naam van de tegenwoordige gemeente Eisden. Deze komt vrij goed overeen met het gebied dat op sommige oude kaarten van Limburg, Overmaze, enz. (Collectie Bodell Nijenhuis) daarvoor is aangegeven.

Van Oostenrijks Daalhem lagen binnen onze tegenwoordige grenzen Meer en Noorbeek, waarvoor op de Kaart de tegenwoordige gemeenten van dien naam genomen zijn. Oorspronkelijk behoorden zij beide tot het allodium ’s Gravenvoeren. Meer werd later tot een heerlijkheid verheven met Hooge, Middelbare en Lage jurisdictie. Het had een eigen schepenbank, maar onder de hoofdbank van ’s Gravenvoeren. In Noorbeek had het Kapittel van Sint Lambert te Luik de grondrechten en een Schepenbank, doch alleen voor de Middelbare en Lage jurisdictie; de Hooge behoorde vermoedelijk onder ’s Gravenvoeren (Publicatie Limburg , XLVII, blz. 76 en XXXV, blz. 373). Afgezonderde delen waren Mortier en Cheratte met Housse en Richelle.

 

C. HET LAND VAN ’s HERTOGENRADE.

 

Dit land vormde oudtijds de Heerlijkheid Rode, die toen zij bij twee gedeelten, het laatst in 1136, aan den Hertog van Limburg was gekomen ’s Hertogen-Rode, ’s Hertogenrode (Rode le Duc, Rolduc) werd geheten. Het kwam dus in 1288 aan Brabant. Bij meergemeld Verdrag tussen de Koning van Spanje en de Algemene Staten van 1661 kwamen aan de Republiek: Gulpen, Margraten, Holset, Vaals en Vijlen. En aan Spanje: De Stad en het Kasteel van ’s Hertogenrade, Simpelveld, Kerkrade, Merkstein, Ubach, Weltz en Roerdorp, Afden en Alsdorp.

Staats-Hertogenrade had een Drost als hoofd van de burgerlijke en criminele rechtspraak en omvatte

De bank van Gulpen (te Maastricht),

De bank van Margraten,

De bank van Holset, Vaals, Vijlen.

Van deze banken was in burgerlijke zaken beroep op de Hoofdbank van Gulpen, die gevestigd was te Maastricht en van deze hervorming voor den Raad van Brabant in den Haag. Voor de grenzen van de genoemde drie rechtsgebieden zijn die van de tegenwoordige gemeente Gulpen, Margraten en Vaals genomen, met dien verstande dat de zuidelijke grens van Vaals iets verschillend was van de tegenwoordige tegen België. Bij het grenstraktaat met België van augustus 1843 (Staatsblad 1844, No. 12) n.l. zijn van Gemmenich 12 kadastrale percelen en een gedeelte van een 13e, in stukken gelegen (op de Kaart A,B en C) en 22 kadastrale percelen van Sippenaken (op de Kaart D) aan Nederland afgestaan en bij Kon. Besluit van 20 Maart 1844 Administratief journaal van Limburg 1844, N°. 87) resp. bij Vaals en Wittem gevoegd.

Van Oostenrijks ’s Hertogenrade vielen binnen onze tegenwoordige grenzen de rechtsgebieden van

de bank van Simpelveld en Bocholtz,

de bank van Kerkrade,

de bank van Ubach over Worms.

Het dorp Waubach in dit laatste gebied zou volgens J. Habets tot de Heerlijkheid Ter Heiden behoord hebben (Bisdom Roermond L 41); maar ik vond dit nergens bevestigd, het behoorde echter kerkdijk tot de parochie van Eygelshoven (Publicatie Limburg XXXV, blz. 512).