Munten |
Eind 8e eeuw Invoer door Keizer Karel de Grote van een uniform muntstelsel, uit een pond zilver (ca. 409 gram) werden 240 penningen geslagen. Een pond (Libra) is 20 schellingen (solidus), Een Schelling is 12 penningen (denarius) Negende - Twaalfde eeuw Geleidelijke verlaging van het zilvergehalte, In Frankrijk leidt dit tot de zogenaamde "zwarte Tournooise" penningen. Zwart vanwege het hoge kopergehalte Dertiende eeuw In Frankrijk worden grotere munten geslagen om met minder munten grotere bedragen te kunnen betalen. Deze munten krijgen de waarde van 12 zwarte Tournooisen. Deze franse schellingen krijgen de naam 'grote tournooise' oftewel 'groot'. de basisrekeneenheid blijft echter de penning. In Italie word goudgeld in roulatie gebracht: Florijnen ( uit Florence) en Dukaten ( uit Venetie) Veertiende eeuw Naast de Franse ontstaat nu ook een Vlaams Groot, de standaard wordt nu de groot. Ook in Frankrijk, Vlaanderen en Brabant worden gouden munten geslagen, resp genaamd 'koningsschild', 'gouden leeuw' en 'dubbele lammen'. in Duitsland worden door een viertal keurvorsten de zg. Rijnsguldens geslagen. Ook gaan steeds meer kleinere heren munten slaan, van dikwijls geringere kwaliteit. Vijftiende eeuw Onder leiding van de Bourgondische Hertogen vind in 1434 in de nederlanden een munthervorming plaats. De standaard munt word de Bougondische groot. De munt van twee groten krijgt de naam 'stuiver'. De waarde van de Rijnsgulden wordt in 1466 vastgsteld op twintig stuivers. Deze gulden wordt langzamerhand de rekeneenheid. Groten worden na 1496 niet meer geslagen. De standaard munt wordt de stuiver. In goud worden twee munten geslagen: het 'gulden muntvlies' ( 50 stuivers) en de Philippusgulden van 25 stuivers. Zestiende eeuw Door Karel V worden na 1521 een nieuwe serie gouden munten geslagen. De 'Carolusgulden' van 20 stuivers, de 'Reaal' van zestig stuivers en de 'Halve Reaal' van dertig stuivers. De Carolusgulden wordt verplicht gesteld als rekeneenheid. Van het spaanse zilver uit amerika worden zilveren munten geslagen met verschillende waarden( o.a. realen met een waarde van 3 stuivers en munten met een waarde van 2,4 of 8 realen ( de zg spaanse matten).. In 1542 wordt een zilveren Carolusgulden geintroduceerd. Philips II voert in 1557 de zg Phlipsdaalder in met een waarde van een halve gouden reaal. Zeventiende eeuw Tot 1606 slaan de privincies hun eigen munten. In dat jaar wordt door de Staten Generaal een uniform muntstelsel ingevoerd. De gouden dukaat, de gouden rijder, de zilveren rijksdaalder, de leeuwendaalder en een zilveren tien-stuiverstuk. Na 1650 verdwijnen de gouden munten en worden er twee zilveren munten uitgegeven: de zilveren rijder van 63 stuivers en de zilveren dukaat van 50 stuivers. de zilveren dukaat krijgt de naam van rijksdaalder. Het woord Daalder komt uit duitsland als afleiding van de 'Taler' genoemd naar het Joachimstal, waar veel zilver werd gewonnen Achtiende eeuw Dit geldstelsel blijft ook gedurende de achttiende eeuw in gebruik tot het na de franse tijd wordt vervangen tot het stelsel dat voorkort (1 januari 2002) in gebruik was. Kleingeld Deze koperen munten hadden de volgende standaard waarden
Hieronder een paar voorbeelden van kopergeld: een oord uit Utrecht een halve duit uit 1576 een duit uit Groningen
enkele steden met het recht om Munten te slaan waren:
bron : www.duiten.nl |