DRENTHE.
(Hierbij de bladen 4,5, 7 en 8).
Indeling
Landdrostambt Drenthe.
De Hooge rechtspraak in het gehele Landschap buiten de twee Hooge Heerlijkheden Ruinen met Ruinerwold en Hooger Smilde werd uitgeoefend door een Landdrost met de Loffelijken Etstoel, bekleed door 24 etten (van de 36).
Voor de Lagere rechtspraak was Drenthe verdeeld in de volgende schoutambten.
Eerste Dingspil Zuidenveld.
Schoutambt Koevorden en Schoonebeek,
Schoutambt Dalen en Oosterhesselen,
Schoutambt Sleen,
Schoutambt Zweeloo,
Schoutambt Emmen, Odoorn en Roswinkel.
Tweede of Beiler Dingspil.
Schoutambt Beilen met een deel van Kloosterveen,
Schoutambt Westerbork,
Schoutambt Zuidwolde.
Derde of Dieverder Dingspil.
Schoutambt Diever en Wapserveen,
Schoutambt Havelte en Vledder,
Schoutambt Dwingeloo,
Schoutambt Koekange, de Wijk, Pesse, Echten en Ansen,
Schoutambt Meppel, Kolderveen en Nijveen.
Vierde of Rolder Dingspil.
Schoutambt Rolde, Assen en ’t grootste deel van Kloosterveen.
Vijfde Dingspil of Noordenveld.
Schoutambt Vries,
Schoutambt Eelde,
Schoutambt Norg,
Schoutambt Rode en Roderwolde,
Schoutambt Peize.
Zesde Dingspil of Oostermoer.
Schoutambt Anloo, Gieten en Zuidlaren,
Schoutambt Gasselte en Borger.
Het schoutambt Gasselter-Nijeveen, in 1666 ingesteld, werd in 1759 opgeheven en bij Gasselte gevoegd (N. Dr. Volksalmanak, 1902, blz. 191).
In het Dieverder Dingspil lagen voorts nog de Heerlijkheden Ruinen en Ruinerwold, Hooger-Smilde, die beide Hooge jurisdictie bezaten, en de Heerlijkheid Echten (met Echtens Hoogeveen), die alleen Lagere rechtspraak had, dus ook onder de Drost stond. Elk dezer 3 Heerlijkheden vormde een schoutambt.
De dingspillen zijn hier genoemd en ook op de Kaart aangegeven, omdat zij, hoewel geen rechterlijke indeling zijnde, toch enigermate een politieke en rechterlijke betekenis hadden. De etten werden nl. dingspilsgewijze gekozen (6 per dingspil), terwijl vóór de Lotting(zitting) van de Loffelijken Etstoel eerst in de dingspillen de „goorspraken” gehouden werden, waarop de misdrijven werden aangebracht, enz.
Begrenzingen.
Omtrent de grenzen valt het volgende op te merken. De oostelijke Landschapsgrens tegen Munster is vastgesteld bij Traktaat van 11 Oktober 1784 en is na die tijd niet meer gewijzigd (W. A. F. Bannier, De Landgrenzen van Nederland I, blz. 73 e. v.). Volgens oudere kaarten schijnt vroeger de zuidelijke grens van Drenthe tegen Bentheim, dus die van het Schoutambt Koevorden en Schoonebeek, een eind ten zuiden van het Schoonebeker Diep geloopen te hebben, maar reeds op de Kaart van Sanson van 1674, La seigneurie d’Overysel, etc. loopt die grens daarlangs. Ook op die van het Graafschap Bentheim door de generaal Le Cocq van 1804—1805, in W. F. Wisch. Geschiedenis van het Graafschap Bentheim. 1820, is die langs dat diep getekend. Omtrent de noordoost grens tegen Groningen, zie bij dit gewest, blz. 169 e.v.
De grenzen tussen Drenthe en Friesland zijn vastgesteld bij Verdrag van 3 Okt. 1737 en daar zij vóór 1795 niet gewijzigd zijn, zijn zij overgenomen van de Kaart van Friesland door Vegelin van 1739.
De oudere kaarten van Drenthe zijn alle op betrekkelijk kleine schaal en erg mistekend. De grenzen van de dingspillen zijn onmogelijk daarvan over te nemen; wat met die ruwe lijnen op vele plaatsen bedoeld wordt is zelfs niet te begrijpen. Nauwelijks is er uit op te maken welke schoutambten elk dingspil bevatte.
Zoo is uit de zeer slecht getekende Kaarten van Drenthe van Sanson, Pijnacker en in de Tegenwoordige Staat wel af te leiden, dat de schoutambten Koevorden en Schoonebeek en Zuidwolde vroeger tot het Derde of Dieverder Dingspil behoorden, maar eerst in 1791 (Magnin. Geschiedenis Overz. Best. Drenthe, 3e St., 2e Dl., blz. 251) kwam het eerste onder het Dingspil Zuidenveld (Tegenwoordige Staat Dr., blz. 3) en het laatste onder het Beiler Dingspil (Ald., blz. 2).
Het Vierde of Rolder Dingspil omvatte oorspronkelijk alleen het kerspel Rolde en Assen, dat in het burgerlijke geen karspelrechten had. Maar later is het grootste gedeelte van het Kloosterveen daaraan toegevoegd. De zuid grens hiervan is genomen van een kaart van de grensscheiding van de Haler en Witter Marken van 1767 (Rijks-archief Drenthe). Dit komt overeen met de grens van het Rolder Dingspil op de Kaart van C. Pijnacker. Drentia comitatus (sicl Transisulaniae Tabula II van 1634 (o. a. in Coll. Bod. Nijenhuis), in zooverre dat die grens ook op dit zeer slecht getekend kaartje een in ’t algemeen oostelijk-westelijke strekking heeft en doorloopt tot de Friese grens.
Voor de grenzen van de schoutambten, die op geen enkele oude kaart, voor zover mij bekend, voorkomen, nam ik die van de tegenwoordige gemeenten of samenvoegingen daarvan, waaruit zij bestonden of wel die van de oude marken. Dat dit geoorloofd is, kan blijken uit de Kaart van de Provincie Drenthe, opgemaakt op last van de Gedeputeerde Staten van dat gewest door A. Werneke Czn. van 1840 (1 : 50000), omdat daaruit te zien is, dat de tegenwoordige gemeentegrenzen nog vallen langs die van de marken waaruit de schoutambten bestonden. Voor zoveel ik de markegrenzen, niet langs gemeentegrenzen vallend, nodig had, heb ik die van genoemde kaart overgenomen.
Slechts ten aanzien van de volgende punten is nog nadere toelichting nodig.
De Heerlijkheid Ruinen en Ruinerwold is samengesteld uit de tegenwoordige gemeente Ruinerwold en uit de Marken Ruinen, Geusinge en Oldenhave van de gemeente Ruinen: immers de daaraan grenzende marken behoorden tot aangelegen schoutambten. De juiste grenzen zijn nog aan te geven, daar de scheidgruppels in de heide nog aanwezig zijn en op de Top. Kaart zijn aangeduid. Aan de buitenzijde tegen die heerlijkheid zijn getekend Ans en, Pesse en Echten, die met de Wijk en Koekange één Schultambt vormden. Een groot gedeelte van Broekhuizen, nu onder Ruinen, behoorde toen bij de Wijk (N. Drentse Volksalmanak, Jaargang 1886, blz. 113), en is dus als zodanig getekend. Voor Ansen nam ik de Marke, voor Pesse ook, maar met toevoeging van de kleine Marke van Nuil, die wel evenals het dicht bij Pesse gelegen Eursinge kerkelijk tot Beilen behoorde, maar ook nu met Pesse binnen de gemeentegrens van Ruinen ligt. Aan de zuidoost zijde werd die Marke bepaald door het in 1626 nieuw gevormde rechtsgebied van de Heerlijkheid Echten.
Omtrent de grenzen van Echten, meer in het bijzonder van het in de 17e eeuw in ontginning gebrachte Echtens Hoogeveen, waarover lang strijd gevoerd was, werd eindelijk bij Resolutie van Ridderschap en Eigenerfden van Drenthe van 28 December. 1680 vastgesteld: „Dat het beslichten van alle quaestiën en verschillen civil wesende soodanigh als in ’t octroy vermeldt staet, sall bepaelt sijn ten noorden door het Pesser opgaende, sijnde een gegraeven griffte in ’t westen nae ’t oosten bijlanges wijlen de heer Schaeps hofften sigh uytstreckende, ten westen door het hoofttdiep voor en tussen de huisen gegraeven, en ten zuiden door de scheytlinie tussen de participanten en die van Zuidtwolde tot aen Alberts Holtien en van daar oostwaart op schietende tot soo verre als de heer Roeloff van Echten tot Echten en de participanten deselve tegenwoordigh tegens die van Zuidtwolde en andere kluften en marckten konnen verdedigen” (Staten-archief van Drenthe, No. 6, Dl. 6, fol. 82 v°). Het „Alberts Holtien”, een veenplas, komt op oude kaarten van Drenthe voor, o. a. op die van Pijnacker en in de Tegenwoordige Staat (Albarts Holtge), maar de juiste plaats is daaruit natuurlijk niet te bepalen. Hoewel de plas zelf verdwenen is, lag hij echter blijkbaar ter plaatse van de nu nog op de Top. Kaart als moeras aangegeven gedeelten in het Arloderveld ten zuiden van Hoogeveen. Nog vindt men daar oostwaarts opgaande de „Holtjes Wijk”, die dus van uit dien plas zal gegraven zijn en de in het stuk van 1680 genoemde zuidelijke grens zal hebben gevormd; nog verder naar het oosten was de grens echter onbepaald blijkens datzelfde stuk en verliep zij in de venen.
Het vaststellen van de grenzen van de Hooge Heerlijkheid Hooger-Smilde was moeilijker en is mij dan ook niet geheel gelukt. Wel vindt men in de Resolutie van Ridderschap en Eigenerfden van Drenthe van 9 februari 1633, waarbij die heerlijkheid werd gevormd en verleid op Ridder Adriaan Pauw, dat dezen de Hooge, Middelbare en Lage jurisdictie geschonken werd „over de Dieverder- en Leggelder Smildeveenen, in dese Landschap geleegen, streckende opwaerts aen tot aen Hijcker- ende andere Marcken en tot aen de Vriesche Custen respective” (.Magnin. Geschiedenis Overz. Best. in Drenthe, 3e St., 2e Ged., blz. 287), maar door deze woorden was dat gebied nog niet scherp bepaald. Een Caerte van d. Hooger-Smilde van Joh. Abr. Scharm van 1636 (Rijks-archief te Assen) geeft niet veel licht, daar de grenzen niet scherp zijn aangegeven. ten oosten van de Hoofdvaart staat de oost grens vast, nl. langs die van de Marke Hijken, die in een kielspit nog grotendeels over is. Van het punt waar deze de Hoofdvaart snijdt heeft de noordoost grens waarschijnlijk recht door gelopen tot de Friese grens. Voor de zuid grens is genomen de tegenwoordige gemeentegrens, dit is die van de in 1807 gevormde gemeente Smilde tegen Diever en Leggelte, daar deze hier wel de oude grens van Hooger-Smilde tot grondslag zal gehad hebben. Dit komt ook vrij goed overeen met hetgeen uit genoemde kaart van 1636 is af te leiden. Men ziet echter; geheel vast staan de hier aangegeven grenzen niet. Door aldus de west en noordoost grens van de Marke Hijken tot de Friese grens te doen doorlopen komt een deel van de Smildervenen (het tegenwoordige Hijker-Smilde) tot het schoutambt Beilen te behoren, zoals ook volgens de Tegenwoordige Staat van Drenthe (81. 4) inderdaad het geval was.