GELDERLAND.
(Hierbij de bladen 10, 11, 13, 14 en 15).
Het hoogste gerechtshof in dit gewest, het Hof Provinciaal van Gelderland, werd in 1547 ingevolge het Traktaat van Venlo, Art. 4, door Keizer Karel V opgericht. Terwijl de andere Provinciale Hoven, nl. die van Holland en Zeeland, van Utrecht en van Friesland na de vestiging van de Republiek hunne eigenlijke regeringsmacht geheel of ten dele op de Staten zagen overgaan en dus geheel of grotendeels tot gerechtshoven werden teruggebracht, heeft het Hof van Gelderland die macht van Stadhouder en Raden uit Keizer Karels tijd grotendeels behouden.
Als Hof van Regering had het den eersten tijd van zijn bestaan de gehele bestelling van de Landsregering. Vóór de oprichting van de Rekenkamer werden ’s Lands geldmiddelen door het Hof bestierd. Het verbeeldde toen de „Landsfürstelijke Overigheid”. Later onder de Souvereiniteit van de Staten was zijn aanzien wel geringer, maar het bleef toch ook een Regeringscollege. De Landsdagen werden door het Hof beschreven en geopend; het opende en beantwoordde alle brieven als de Landdag niet bijeen was. In spoed eisende zaken won het schriftelijk het gevoelen van de Kwartieren in en maakte daarnaar een Resolutie op. Het gaf de lastbrieven aan Hooge Officieren van Justitie en andere ambtenaren. Het bestuurde sommige zaken samen met de Rekenkamer. Voor den Voorzitter werden alle handelingen van Leen verleden.
Als gerechtshof sprak het recht in geschillen tussen Jonkers en Geërfden, Schepens en Geërfden, Magistraat en Burgers, enz. Het deed zaken af, waaromtrent de Lage gerechten in gebreke bleven. Het had het Criminele rechtsgebied over de Veluwe en vonniste de misdadigers uit nagenoeg de gehele Graafschap van Zutphen, nadat hunne zaken bij de rechtbanken aldaar waren geïnstrueerd.
Het was tevens het hoogste Hof van Appel, nl. voor alle civiele en later, na 1675, ook van andere zaken waarin Landgerichten en Steden vonnis hadden gewezen, behalve die op jacht, regering en geldmiddelen betrekking hadden.
Indeling.
Kwartier van Nijmegen.
Stemmende steden:
Nijmegen,
Tiel,
Zaltbommel,
De Richter van Tiel was tevens Richter van Zandwijk, met een afzonderlijk hoog rechtsgebied.
Ambten, Hooge en tevens Lage rechtsgebieden buiten de daarin gelegen Hooge en Lage heerlijkheden, die hierbij worden genoemd.
1. Ambt Rijk van Nijmegen. Hooge Rechtspraak van Burggraaf en Schepenen van Nijmegen. Banken, het laag gerecht, met plaatselijke schepenen, te Beuningen en Wijchen.
Hooge Heerlijkheden: Ooi, Persingen, Beek, Ubbergen, Heumen, Malden, Groesbeek.
Het Waldgraafschap van het Neder-Rijksche Wald had ook hoog en laag gerecht.
De Heerlijkheid Doddendael waarschijnlijk alleen laag gerecht.
2. Ambt Over-Betuwe. Hooge en Lage rechtspraak door Ambtman en Ridderschap (Hoog-adellijk gericht of „jonkers”). Enige bank te Elst.
Hooge Heerlijkheden: Hemmen, Indoornik, Lakemond gerechtelijk onder Wageningen, Homoet, Meinerswijk, Loenen en Wolferen, Gent met de Erlecom, Pannerden, Millingen en Zeeland.
3. Ambt Neder-Betuwe. Hooge en Lage rechtspraak door Ambtman en Ridderschap.
De bank werd gespannen (over Lage zaken ook wel met inwoners) te Resteren en te Zoelen.
Hooge Heerlijkheden: IJzendoorn (had alleen Lage jurisdictie). Lienden, Lede en Oudewaard en de Halve Marsch.
4. Ambt Maas en Waal. Hooge en Lage Rechtspraak door Ambtman en Ridderschap.
De bank werd gespannen te Bergharen en te Wamel.
Hooge Heerlijkheden: Batenburg, Leur, Horsen, Hernen, Keent en Balgooi, Ooien, Dieden en Maasbommel.
5. Ambt Tieler- en Bommelerwaard. Hooge rechtspraak door Schepenen van Bommel op eis van de Ambtman, die tevens Ambtman van de Stad Bommel was. Lagere (civiele) en Middelbare rechtspraak:
Te Bommel door één Richter en Schepenen.
In de Tielerwaard in twee „Hooge banken”, nl. te Deil en te Tuil, door één Richter (voor het gehele ambt van Tielerwaard) en 12 Schepenen in elke bank.
In de Bommelerwaard in twee „Hooge banken”, nl. te Driel en te Zuilichem door één Richter (voor het gehele ambt van Bommelerwaard) en 12 Schepenen in elke bank. Voorts had Hoerenwaarden een afzonderlijke gerichtsbank (voor Lage en Middelbare zaken).
Hooge Heerlijkheden:
In de Tielerwaard:
Mariënwaard, Vuren en Dalem.
In de Bommelerwaard:
Hedel, Ammerzoden en Wel, Neder-Hemert en Poederoijen.
6. Ambt Beesd en Rhenoy (Ambtman en Schepenen voor Hoog en Laag gerecht).
Kwartier van Zutphen.
Stemmende Steden:
Zutphen,
Doesburg,
Doetinchem,
Lochem,
Groenlo.
Hiervan hadden Zutphen, Doesburg en Groenlo zowel Hooge als Lage rechtspraak.
De Hooge Rechtspraak buiten de drie genoemde Steden, de vier Bannerijen en de Hooge Heerlijkheden werd uitgeoefend door het Hof van Gelderland.
Voor Lage en Middelbare rechtspraak:
Het Landdrostambt van Zutphen verdeeld in de Gerichtsbanken van
1. Het Richterambt van Steenderen (te Doesburg).
2. De richterambten van Ruurlo, Hengelo, Zelhem en Hummelo (te Doetinchem).
Het Schoutambt van Zutphen, hebbende één Gerichtsbank voor de richterambten van Vorden, Warnsveld, Almen en Gorssel en den kring van Dort.
Het Richterambt van Doesburg.
Het Richterambt van Doetinchem.
Het Schoutambt van Lochem (Schout „binnen en buiten Lochem ) met één Gerichtsbank voor de Richterambten: Laren, Lochem en den Kring van van den Wildenborch.
Vier Bannerijen;
1. Graafschap en Bannerij van Bronkhorst.
2. Graafschap en Bannerij van (den)Berg (’s Heerenberg) omvattend: het Landdrosten-Gericht van ’s Heerenberg, waaronder ’s Heerenberg met de Heerlijkheid Netterden en Didam, alleen voor zoveel de Hogere rechtspraak betrof. Voor de Lagere stelde de Heer van Berg een Drost aan in de Heerlijkheid van Didam.
De Hooge Heerlijkheid Gendringen en Etten, waarvan de Drost (voor alle rechtspraak) ook door den Heer van Berg, als bezittende de Heerlijkheid, werd gesteld.
3. Hoogheid en Bannerij van Wisch, verdeeld in twee rechtsgebieden :
1°. het (Richter)Ambt van de Stad en het Schependom van Ter Burg, met de Hoven te Wisch.
2°. het (Drost)Ambt van Varsseveld en Silvolde.
4. Bannerij van Baar en Lathum (één Ambtman en Richter).
Hooge Heerlijkheden:
Borculo (Richter),
Bredevoort, met Lagere rechtbanken te Bredevoort, Aalten en Winterswijk (Drossaard en bijzitters),
Ligtenberg,
Verwolde.
De Heerlijkheden Lichtenvoorde en (Laag)Keppel hadden alleen laag gerecht, de Hogere rechtspraak dus aan het Hof van Gelderland.
Kwartier van Veluwe.
Stemmende steden:
Arnhem,
Harderwijk,
Wageningen,
Hattem,
Elburg,
elk met volledige eigen rechtspraak. Overigens was de Hooge Rechtspraak, buiten de Hooge Heerlijkheden aan het Hof van Gelderland. Voor Lage (civiele) en Middelbare zaken:
Het Landdrostambt van de Veluwe, alwaar recht sprak het Hoog-Adellijk Landgericht van Landdrost, Ambtsjonkers en Stedengezanten; het zat éénmaal ’s jaars in de hoofdplaatsen van elk van de Schoutambten:
Ede, Barneveld, Nijkerk, Putten, Ermelo, Doornspijk, Keerde, Epe en Voorst.
Het Richterambt van Veluwezoom, rechtspraak met Richter, Ambtsjonkers en Stedengezanten, jaarlijks in de hoofdplaatsen van elk van de Schoutambten:
Brammen, Reden en Renkum.
De Richterambten van Oldebroek en Nijbroek.
De (dagelijkse) Heerlijkheden; Hoevelaken en Scherpenzeel.
In het Schoutambt van Hattem oefende de (Hoofd)schout Hooge jurisdictie.
Hooge Heerlijkheden:
Het Loo,
Doorwerth,
Rosande,
Rozendaal,
Wolfswaard
Het Hof van Gelderland oefende ook rechtstreeks de gehele rechtspraak uit in Schenkenschans met enig omliggend gebied.
Het Graafschap Kuilenburg. Dit werd in 1720 door de Staten van het Kwartier van Nijmegen gekocht en door sommigen onder de Souvereiniteit van Gelderland gerekend. Hooge en Lage rechtspraak in de stad Kuilenburg en het platteland door Drossaard en Schepenen.
Het Graafschap Buren. In de 18e eeuw deed de Graaf aan geen enkelen Souverein hulde. Het schijnt toch oorspronkelijk tot Gelderland behoord te hebben.
Criminele Jurisdictie over stad Buren en platteland door Drossaard, Civiele Jurisdictie aan drie banken:
De Hoofdbank van Buren,
De Rechtbanken van Beusichem en Tricht.
Begrenzingen.
Bij de samenstelling van deze Kaart bood de Provincie Gelderland zeer grote moeilijkheden. Dit gewest toch is van alle het meest misdeeld wat oude kaarten en ook wat oude geschriften betreft, die op dit onderwerp betrekking hebben.
De weinige gedrukte kaarten van de gehele provincie zijn op kleine schaal, sterk mistekend en slechts zeer algemeen of schetsmatig behandeld. Voor de onderdelen geeft alleen de Kaart van de Tielerwaard van Bachiene (ong. 1762) enig licht. Ook die van Perrenot van de Graafschappen Buren en Kuilenburg (1761) en die van Pagniet van de Neder-Betuwe van 1757 (get. copie Collectie Bodell Nyenhuis, Port. 9, No. 204) zijn van voldoende nauwkeurigheid en uitvoerigheid.
Ook de betrekkelijk weinige getekende kaarten van vóór 1795 waren voor dit doel van geringe betekenis.
Wat de geschriften betreft, de Tegenwoordige Staat van Gelderland (Dl. III, Tegenwoordige Staat der Ned.) is weinig uitvoerig (slechts één deel) en bevat nog al onnauwkeurigheden wat dit onderwerp betreft.
De bedoelde moeilijkheden bestonden grotendeels in een juiste bepaling van de grenzen, voornamelijk van die van de heerlijkheden en in de beantwoording van de vraag welke heerlijkheden Hooge en welke alleen Lage rechtspraak hadden.
Eerst na een onderzoek van meer dan twee jaar is het mij mogen gelukken de meeste bezwaren (niet alle) op te lossen. Dit is vooral te danken aan twee omstandigheden. In de eerste plaats aan de welwillende hulp, die Gedeputeerde Staten van Gelderland op verzoek onzer Commissie hebben geboden door het richten van aanschrijvingen aan tal van gemeenten: verscheidene antwoorden waren bruikbaar en betrouwbaar. Ten andere aan een bijna volledige verzameling van oude kadastrale kaarten van de Provincie Gelderland, gemaakt in de jaren 1807—1811 „op speciale last van de Hoofd-commissie tot de zaken van de Verponding”, en die dus nog aangeven de oude gemeenten (heerlijkheden, enz.) van vóór 1795, aanwezig op het Rijks-archief te Arnhem. In geen andere provincie, noch in de Rijksarchieven noch bij het Kadaster heb ik deze kaarten kunnen vinden, zodat ik vrees dat zij daar vernietigd zijn.
Voor de loop van de rivieren omstreeks 1795 zijn door mij geraadpleegd de Kaart van de Neder-Rhijn [en Leckstroom (Arnhem-Vianen) van de Landmeter F. W. Conrad (opgemeten 1789 en 1793) en die van de Rijnstroom (van boven Emmerik tot Oosterbeek en Hulhuizen) van den Landmeter Engelman van 1790. De laatste geeft ook nauwkeurig de landsgrenzen aan, nl. tussen Gelderland en het Hertogdom Kleef en het Hoog-Stift Elten, die door mij zijn overgenomen, dus ook die van het als enclave in Kleef gelegen Schenkenschans. Van eerstgenoemde kaart nam ik ook over de (nu gewijzigde) grenzen tussen Gelderland en Utrecht langs de Rijn-Lek.
Kwartier van Nijmegen.
Schependom van Nijmegen. Voor de grenzen zijn genomen die van de tegenwoordige gemeente, behalve aan de noordzijde, waar een deel van Lent onder het Schependom behoorde. Over de grenzen van dit gedeelte was men het echter tot in het laatst van de 18e eeuw nog niet eens zie Schevichaven in Gelre III, blz. 58. Met deze schrijver aannemende, dat het zich op de rechter Waaloever langs de rivier even ver uitstrekte als op den linker en zeker wetende dat in ’t laatst van de 18e eeuw de landerijen aldaar „105 morgen, drie huizen en drie huisweerden” besloegen (Ald., blz. 57), zoo kan Lent Schependom nagenoeg niets meer dan de op deze Kaart aangegeven buitendijkse strook geweest zijn.
De grenzen van het Ambt Rijk van Nijmegen zijn grenzen van de daarin gelegen dorpen Wijchen, Beuningen en Ewijk, behalve in het noordwesten, waar zij gevormd werden door de grens tussen Rijks-Winssen en Ambts-Winssen. Deze is genomen naar de Kaart van Rijks-Winsen van den landmeter Knaap van 1809 (van de Commissie van de Verponding), aanwezig in het Rijks-archief te Arnhem.
De grenzen van het gedeelte van Ewijk dat de Heerlijkheid Doddendael vormde zijn aangegeven „naar aanwijzing van enige oude inwoners van Ewijk, die uit overlevering de grenzen wisten”, zoals mij de Burgemeester meedeelde. Volgens het door Gelre uitgegeven register op de leenakteboeken I, blz. 36 omvatte zij echter; „die heerlickheyt, in hogen, in nederen, in drogen einde in natten, borch, huys ende hoff tot Ewick, grootwesende Eenenderchtich mergen lants, ront daeromme gaende,... Item die weerden gelegen in de Wale, van Buynsweert nederwert tot Winsenze Kerck toe,...” wat met genoemde opgave niet overeenkomt. Doddendael wordt tegelijk met de andere Heerlijkheden in het Rijk genoemd in de Tegenwoordige Staat en door van Spaen (Inleiding Gelderland IV, blz. 26), waaruit men zou afleiden dat het ook Hooge rechtspraak bezat. In een Memorie over den Regeringsvorm van Gelderland (Gelre X, blz. 334) worden echter alle andere heerlijkheden in het Rijk Hooge heerlijkheden genoemd; „welke haare eige civile en criminele jurisdictie hebben”, maar Doddendael ontbreekt. Ik meende daaruit te mogen besluiten dat deze heerlijkheid toen althans geen Hooge rechtspraak meer bezat en heb ze dus op de Kaart als laag rechtsgebied aangeduid.
Ook behoorde tot het Rijk het gedeelte van de Ooi („Rijks-Ooi”) dat daarvan overbleef na aftrek van „Ooi Schependoms” en de Heerlijkheden Ooi en Persingen.
De grens tussen de rechtsgebieden van de banken van Wijchen en die van Beuningen is de grens tussen de gemeenten van die namen en van Ewijk.
De grenzen van de Heerlijkheid Ooi zijn genomen naar de Kaart van de Heerlijkheid Erlecom buitendijks gelegen als mede van de buitendijkse landen onder de Heerlijkheid Ooy van 1776 (Coll. Bod. Nijenhuis, Port. 9 No. 168). De grens tegen Persingen was daaruit echter met met volkomen zekerheid op te maken, ook niet uit de omschrijving van de grenzen van deze laatste a°. 1465 in het Register op de Leenakteboeken (I, blz. 10).
De grenzen van de Heerlijkheid Persingen zijn naar de bij Ooi genoemde omschrijving genomen, maar die tegen de Heerlijkheid Ooi en Rijks-Ooi aan de westzijde staan dus niet vast.
Voor de grenzen van de Heerlijkheden Beek en Ubbergen zijn die van de tegenwoordige gemeente genomen tot het Meer, dat de zuidelijke grens van Persingen vorderde, en tot Ooi-Schependoms ten Noorden. De grens tussen Beek en Ubbergen is genomen van de kadastrale kaart van 1820 (Rijks-archief, Arnhem).
De Heerlijkheden Heumen en Malden lagen binnen de grenzen van de tegenwoordige gemeente Heumen. Voor de grens tussen die beide heerlijkheden, die ik nergens kon vinden en die ook bij het Gemeentebestuur onbekend is, nam ik de scheiding tussen de Polder van Heumen en het Heumense Broek ter ene en het Maldense Broek ter andere zijde en dan ten oosten van Malden noordwaarts gaande, zodat het bos Heumens Oord dan binnen Heumens grenzen ligt. Onnodig te zeggen dat deze grens niet vaststaat; zij komt echter overeen met die op de kaart van Mr. S. Muller Hzn. De staatkundige indeling in 1794 van het grondgebied van Nederland.
Wel heb ik met zekerheid kunnen vaststellen de grens tussen de Hooge Heerlijkheid Groesbeek en het Waldgraafschap van het Neder-Rijksche Wald. Zij is overgenomen van de Kaart van de Heerlijkheid Groesbeek van de Landmeter Arden, gemaakt bij den koop van die heerlijkheid door de Landschap Gelderland in 1768 (Rijks-archief Arnhem) Het Waldgraafschap had een eigen Lagere rechtspraak door Waldgraaf en 3 schepenen, waaraan voor de criminele jurisdictie 4 schepenen van Nijmegen toegevoegd werden (Nad. Ord. van 6 februari 1679 Gelders Placcaatboek II, 479).
Tot het Ambt van Maas en Waal behoorde alles tussen deze rivieren ten westen van het Rijk van Nijmegen; voorts een daarvan afgescheiden gedeelte ten zuiden van het Rijk, nl. Over- en Neder-Asselt en de Heerlijkheid Balgooi en Keent, door de tegenwoordige gemeentegrenzen aangeduid. Eindelijk behoorden daartoe de ten zuiden van de Maas gelegen heerlijkheden Ooien en Dieden ; de grenzen hiervan zijn genomen naar de Kaart Figuratief van het grootste gedeelte van Bataafs Brabant van H. Verhees van 1794. Tot Dieden behoorde ook het nu nog tot Gelderland (Gemeente Appeltern) behorende gedeelte ten oosten van Megen buitendijks gelegen. Oppervlakkig beschouwd zou men menen, dat dit gedeelte weleer lag in een oude rivierbocht, waardoor het nu nog aan de west-, zuid- en zuidoostzijde begrensd is. Maar van der Aa deelt in zijn Aardrijkskundig Woordenboek mede op Dieden, blz. 316, dat dit stuk van den zogenaamde Maasakker bij de overgang van Dieden tot Noord-Brabant in ’t begin van de 19e eeuw eenvoudig vergeten is en dus tot Gelderland is blijven behoren. Dit kan ook blijken uit de omstandigheid, dat al het buitendijks land tussen de plaatsen Megen en Dieden, dus ook bedoeld stuk, nog de Diedense Uiterdijk en Maasakker heet. Het oostelijk deel van de oude rivierbocht liep trouwens dicht langs den Maasdijk aan de Diedense zijde zie de Kaart van Verhees van 1794.
Het gedeelte van Maas en Waal dat Wamel tot gerechtsplaats had omvatte Wamel, Leeuwen, Dreumel en Alfen; daarnaar kon de grens tussen de beide delen worden aangegeven die elk een gerechtsplaats hadden. Over- en Neder-Asselt behoorden tot de bank van Borgharen.
de Hooge heerlijkheden, waarvan Batenburg, oorspronkelijk een Bannerij, en de daarvan afgesplitste delen Horsen en Leur vrij-heerlijkheden waren, terwijl Hemen oorspronkelijk ook een onmiddelbare en vrije Heerlijkheid was, hadden „alle een separate jurisdictie, zoo in het civiel als crimineel,” (Memorie Register Gelderland van 1724, Gelre X, blz. 337). In deze Memorie wordt Maasbommel niet genoemd, maar ook dit was een Hooge heerlijkheid (de plaats zelve werd vroeger ook een stad genoemd) en de Heer oefende hoog en laag rechtsgebied (van Spaen Inleiding Historie Gelderland ,blz. 116).
Voor de grenzen van Maasbommel zijn genomen die van de tegenwoordige kadastrale gemeente van dien naam. Bie van Batenburg werden genomen naar de Kaart van die Heerlijkheid van de landmeter van Drimmelen van 1809, opgemaakt op last van de Commissie van de Verponding (Rijks-archief Arnhem). Zij wijken op enige punten een weinig van de tegenwoordige af. Voor de grenzen van Horsen werden die van de tegenwoordige gemeente genomen behoudens de hierboven genoemde wijziging daarvan tegen Batenburg. Leur omvatte de secties B. en C. van de tegenwoordige kadastrale gemeente Hemen en Hernen het overige van die gemeente (Brief van B. en W. van Hernen van 20 december 1910, voorgelicht door een ter plaatse bekend deskundige); hiernaar heb ik de grenzen daarvan getekend.
Het Ambt van Over-Betuwe omvatte tussen Rijn en Waal de streek die nog aldus genoemd wordt, behalve Huissen dat Kleefs was en de Heerlijkheid Hulhuizen, eveneens tot Kleef behorend; dit deel werd aan de westzijde bepaald door de grenzen van de dorpen en heerlijkheden die er toe behoorden, dus door de grens tussen de tegenwoordige gemeenten Valburg en Dodewaard en de grenzen van Hemmen, Indoornik en Lakemond. Het omvatte mede het door het Pannerdens Kanaal afgesneden gedeelte, waarin Herwen, Aard en Pannerden, alsook ten zuiden van de Waal de Hooge Heerlijkheden Millingen en Zeeland. De tien genoemde heerlijkheden waren alle Hooge Heerlijkheden volgens van Spaen (Inleiding Historie Gelderland III, blz. 399). Ik nam daarom aan dat ook zij alle eigen hoog en laag gericht gehad hebben, behalve Lakemond, dat bij Brief van Hertog Willem van 14 Juli 1539 onder het Richterambt en Schependom van Wageningen is gekomen (Slichtenhorst. Gelderland. I, blz. 104 en van Spaen. Inleiding Historie Gelderland III, blz. 428 en IV, blz. 340).
De grenzen van Lakemond zijn genomen van de Kaart van die Heerlijkheid van de landmeter van Diggelen van 1809, opgemeten op last van de Commissie van de Verponding (Rijks-archief, Arnhem), die van Indoornik naar de Kaart van de Landen, gelegen in de jurisdictie van Indoornik van Visser en Aansum van 1811, op last van de administratie van het Kadaster (Rijks-archief, Arnhem). Tot Indoornik behoorde dus ook een klein door Lakemond afgescheiden stuk De grenzen komen juist overeen met die van den tegenwoordige dorpspolder van die naam. Voor de grenzen van de Heerlijkheid Hemmen nam ik die van de tegenwoordige gemeente van die naam, eveneens overeenkomende met die van den tegenwoordige dorpspolder Hemmen. De Heerlijkheid Homoet is getekend naar de Kaart van den landmeter Kretschmar van 1810, opgemeten op last van de Commissie van de Verponding; de grenzen zijn ook hier juist dezelfde als die van den tegenwoordige dorpspolder Homoet. Die van de Heerlijkheid Loenen en Wolferen zijn genomen naar de Kadastrale Kaart van die Heerlijkheid door Hansum van 1811 (Rijks-archief, Arnhem) en weer volkomen overeenstemmende met die van de dorpspolders van Loenen en van Wolferen.
Voor de grenzen van de Heerlijkheid Meinerswijk heb ik getekend die voorkomende op de Kadastrale Kaart van 1819 (Sectie A), aanwezig op het Rijks-archief te Arnhem, waaruit zou blijken dat de Heerlijkheid uit twee van elkaar gescheiden delen bestond. B. en W. van de gemeente Elst delen echter bij een schrijven van Maart 1911 als hun mening mede, dat de Heerlijkheid slechts bestaat uit een weide genaamd „de Bolle Weide” (slechts een zeer klein stukje van het hier aangeduide gedeelte beslaande), waarbij vroeger het jachtrecht van ongeveer 88 ha. behoorde.
De grenzen van de Heerlijkheid Pannerden ten oosten van het Pannerdens Kanaal zijn die van de tegenwoordige gemeente behalve in het Zuiden, waar de Kijfwaard (Kleefs) er buiten viel; de grenzen hiervan zijn genomen naar de Kaart van den Rijnstroom van Engelman van 1790. Aan de west zijde van het Kanaal, dus in de tegenwoordige gemeente Bemmel, strekte Pannerden (de „Honderd Morgen van Pannerden” binnendijks) zich uit tot de getekende grens, die voorkomt op de Kadastrale Kaart van Pannerden van 1818, Sectie (Rijks-archief, Arnhem).
Voor de grenzen van de Heerlijkheid Gent en Erlecom ten noorden van de Waal nam ik de grenzen van de tegenwoordige gemeente, omdat daarin zover ik kon nagaan (zie o. a. Sloet. Bijdrage Gelderland) na 1795 geen verandering is gebracht. Alleen moet van het gebied ten noorden van de rivier afgenomen worden dat van de Kleefse Heerlijkheid (hoewel door Gelderland betwist) Hulhuizen. De juiste grenzen hiervan komen voor op de „Carte relative au Traité de Limites entre les Royaumes des Pays-Bas et de Prusse, etc. Cleves Okt. 1816” (Coll. Bod. Nijenhuis. Port. 9, No. 65) en komen overeen met die op de Kaart van Hulhuizen van de landmeter de Rijck van 1810, op last van de Commissie van de Verponding Rijks-archief, Arnhem zij zijn dus daarvan overgenomen. Men ziet dat de heerlijkheid toen nog slechts uit een zeer smalle strook buitendijks bestond; zij is nl. door het gestadig noordwestwaarts dringen van de Waal langzamerhand tot op weinige bunders na opgeruimd (zie van der Aa, Aardrijkskundig Woordenboek. op Hulhuizen). Op de Kaart van Engelman staat de kerk nog aangegeven, die eerst na 1840 is gesloopt. Het tegenwoordige gehucht Hulhuizen binnen de Waaldijk ligt niet in de oude heerlijkheid. De grenzen van het gedeelte Erlecom, ten zuiden van de Waal, zijn genomen naar de Kaart van de Heerlijkheid Erlecom buitendijks gelegen, enz. van 1776 (Coll. Bod. Nijenhuis, Port. 9, No. 168).
De Heerlijkheden Millingen en Zeeland lagen geheel binnen de grenzen van de tegenwoordige gemeenten van dien naam. De grens tussen die beide is genomen naar de Kadastrale Kaart van Zeeland, Sectie van 1820 (Rijks-archief, Arnhem).
Het Ambt van Neder-Betuwe strekte zich benedenwaarts uit tot de hierna te bespreken grenzen van Tiel en Zandwijk, de Tielerwaard en het Graafschap Buren. De gebieden behorende bij de twee gerechtsplaatsen Kesteren en Zoelen, waar de bank gespannen werd, heb ik door een zwarte stippellijn gescheiden; het ene omvatte alleen Zoelen en de beide Avezathen ( Kerk- en Kapel-Avezaath), het andere al het overige.
De 4 Heerlijkheden in dit Ambt worden alle door van Spaen Hooge Heerlijkheden genoemd (Inleiding Historie Gelderland III, 399). Volgens J. A. Heuff Az. had IJzendoorn dien rang verloren en was het geen halsheerlijkheid meer (De Neder-Betuwe en haar Ridderschap, blz. 2). Hoewel op dezen tijd Lienden en Lede en Oudewaard aan twee verschillende Heeren behoorden, zoo waren zij daarvóór onder één heer verenigd en het is dus mogelijk, dat zij samen één Hogere en Lagere rechtbank hebben behouden. De Tegenwoordige Staat van Gelderland noemt alleen Lienden, als hebbende in de Neder-Betuwe een afzonderlijke rechtbank, misschien was dus IJzendoorn onder de Ambtsjonkers gebracht. Over de tweeheerige (of halfheerige) Marsch zie bij Utrecht.
De grenzen van de Heerlijkheid Lienden zijn genomen naar de Kaart daarvan gemaakt door den landmeter van Diggelen van 1810 op last van de Commissie van de Verponding (Rijks-archief, Arnhem). Die van de Marsch zijn overgenomen van de Kaart van den Neder-Rijn en Lekstroom van Conrad. Lede en Oudewaard strekte zich ten zuiden daarvan uit tot aan de natuurlijke grens, den Ouden Rijn, ten zuiden. Zij is als zodanig aangegeven op Blad Kesteren No. van de Gemeente-atlas van J. Knijper. Voor de grenzen van IJzendoorn kon ik die van de tegenwoordige gemeente van dien naam nemen, daar die na 1815 niet veranderd zijn.
De Vrijheid van de stad Tiel heb ik dezelfde grenzen gegeven als die van de tegenwoordige gemeente, die voor een groot gedeelte ook aldus zijn getekend op de Kaart van de Tielerwaard van Bachiene. Daarbinnen lag aan de Noordzijde van de stad het Richterambt Zandwijk, waarvan ik de grenzen niet heb kunnen vinden. De Richter van de stad was tevens Richter van Zandwijk; deze deed recht met een college van schepenen; het rechthuis was in de stad, maar de gerechtsplaats daarbuiten, zodat Zandwijk Hogere rechtspraak had.
Het Ambt van Tieler- en Bommelerwaarden omvatte die beide waarden en het gedeelte van Neder-Hemert ten zuiden van de Maas (door de afsnijding van een bocht omstreeks 1481 van de Bommelerwaard gescheiden).
Buiten de Vrijheid van Bommel en de Hooge heerlijkheden was de Lage rechtspraak van het platteland verdeeld over zogenaamde „Hooge rechtbanken” (civiel) nl. van en in de Tielerwaard en van Driel en Zuilichem in de Bommelerwaard (ook wel „eeningen” genaamd), elk met eigen schepenen en een Richter voor de beide banken in elke waard, terwijl ook tot het Ambt behoorde de afzonderlijke bank van Richter en Schepenen van Heerewaarden. De grenzen van die rechtsgebieden waren vast te stellen naar die van de tegenwoordige gemeenten, omdat de dorpen bekend zijn die tot elk van de banken behoorden voor de Tielerwaard komen zij overeen met die op de Kaart van Bachiene. Ook voor de grenzen van de Vrijheid van Bommel konden die van de tegenwoordige gemeente genomen worden. De Richter van de stad Bommel was tevens richter van het Ambt en oefende in beide met schepenen van Bommel de criminele jurisdictie uit.
Mariënweerd en Vuren en Dalem in de Tielerwaard waren beide Hooge heerlijkheden van Spaen. Inleiding Historie Gelderland III, blz. 285). Aan Mariënweerd werd door de Staten van Gelderland 20 maart 1709 de Hooge, Middelbare en Lage jurisdictie verleend, die het na den Spaanse tijd verloren had. De grenzen daarvan zijn genomen naar de Kaart van de Graafschappen Buren en Kuilenburg van Perrenot; die van Vuren en Dalem naar die van Bachiene van de Tielerwaard.
Binnen de tegenwoordige gemeentegrenzen lagen de heerlijkheden in de Bommelerwaard Hedel, Weel en Ammerzoden, Neder-Hemert en Poederoijen, die alle Hooge Heerlijkheden waren (van Spaen. Inleiding Historie Gelderland III, blz. 249) met eigen Richters en Gerichten (Ald. III, 265), hoewel de laatste niet als zodanig in den Tegenwoordige Staat van Gelderland genoemd wordt.
De grenzen van het Ambt van Beest en Rhenoy, alsmede die van de Graafschappen Buren en Kuilenburg zijn genomen naar de meergenoemde kaart van Perrenot van 1761. Die van de drie Lagere rechtsgebieden van Buren kwamen blijkens diezelfde kaart met die van de tegenwoordige gemeenten Buren, Buurmalsen en Beusichem overeen.
Ik meen hier nog een paar opmerkingen betreffende dit Kwartier te moeten maken. In de eerste plaats dat de Heeren van de „dagelijkse heerlijkheden” in de Tieler- en Bommelerwaarden en in het beneden deel van de Neder-Betuwe geen rechtspraak meer bezaten. (Zie hierover van Spaen. Inleiding Historie Gelderland III.) Ten andere waren de vijf „Panderambten” in de Over-Betuwe, die de kaart in de Tegenwoordige Staat van Gelderland van het Kwartier van Nijmegen aangeeft, geen rechtsgebieden. De panders waren een soort van politieschouten over enige dorpen evenals de dorpsschouten in de Neder-Betuwe, de schouten in de (schout)ambt Ik meen hier nog een paar opmerkingen betreffende dit Kwartier te moeten maken. In de eerste plaats dat de Heeren van de „dagelijkse heerlijkheden” in de Tieler- en Bommelerwaarden en in het beneden deel van de Neder-Betuwe geen rechtspraak meer bezaten. (Zie hierover van Spaen. Inleiding Historie Gelderland III). Ten andere waren de vijf „Panderambten” in de Over-Betuwe, die de kaart in de Tegenwoordige Staat van Gelderland van het Kwartier van Nijmegen aangeeft, geen rechtsgebieden. De panders waren een soort van politieschouten over enige dorpen evenals de dorpsschouten in de Neder-Betuwe, de schouten in de (schout)ambt van de Veluwe en sommige richters aldaar en in het Kwartier van Zutphen
Kwartier van Zutphen.
Voor de vrijheden van de stemmende steden die hoog rechtsgebied hadden, Zutphen, Doesburg en Groenlo nam ik de tegenwoordige gemeenten van dien naam, behalve een kleine wijziging aan die van Zutphen. Ingevolge de Wet van 16 December 1862 (Staatsblad No. 212) is nl. Januari 1863 bij Zutphen overgegaan de buurschap de Brummense Achterhoven met enige daaraan grenzende percelen van de gemeente Brummen. Het betreft hier slechts een klein stuk op den linker IJsseloever van de Buurt de Hoven, dat dus van het tegenwoordig grondgebied moest weggelaten worden. Het gemeentebestuur heeft mij de juiste grenzen daarvan welwillend verstrekt.
Doetinchem, voor zoveel ik heb kunnen nagaan, heeft nooit het recht van criminele rechtspraak gehad. Het had een door den Landdrost van Zutphen aangestelde Richter die tevens Richter was van het omliggend land. Dit laatste, gelegen buiten de eigenlijke Stads-vrijheid, moet alleen bestaan hebben uit de buurten Dichteren en Langerak, daar deze nu met de buurten IJzevoorde, Ooselt en Gaanderen de gemeente Ambt Doetinchem vormen en deze laatste drie bij Koninklijk Besluit van 24 Mei 1817 was van Hummelo werden afgenomen, om met het oude Richterambt tot een nieuwe gemeente „Ambt Doetinchem” te worden samengevoegd (,Sloet Bijdrage Gelderland, blz. 34). Het is mij niet mogen gelukken om de korte grens tussen Langerak en de Hummelose buurt IJzevoorde met zekerheid te bepalen; zij zal echter waarschijnlijk gelopen hebben zoals op deze kaart aangegeven, daar de Kruisberg onder Langerak lag (van der Aa. Aardrijkskundig Woordenboek)
Het Landdrostambt van Zutphen omvatte de gebieden van twee gerichtsbanken. Het Richterambt van Steenderen bestond uit de tegenwoordige gemeente behalve Bronkhorst en behalve Olburgen, in een bocht van den IJssel tegenover Dieren, dat tot het Richterambt van Doesburg behoorde (Tegenwoordige Staat Gelderland , 393). De grenzen zijn getekend naar de Kaart van Steenderen van Sorg, Kommers en Prillewitz van 1807, gemaakt op last van de Commissie van de Verponding (Rijks-archief Arnhem); Rade (Rha) lag dus onder Steenderen en niet in het Richterambt van Doesburg, zoals ten onrechte getekend is op de Kaart in de Tegenwoordige Staat van Gelderland tegenover blz. 345. Zie ook het Register op de Stichtse, enz. Leenen in Gelderland, blz. 69 („Den tienden te Roede,... gelegen in den Kerspel van Steenre ).
Het gebied van de Bank van Ruurlo, Hengelo o, Zelhem en Hummelo omvatte de richterambten van die namen. Voor de grenzen van de eerste drie konden die van de tegenwoordige gemeenten Ruurlo, Hengelo en Zelhem genomen worden, maar met die van Hummelo was het anders gesteld.
Vooreerst behoorden tot Hummelo de buurten IJzevoorde, Ooselt en Gaanderen, die, zoals bij Doetinchem gezegd is, in 1817 daaraf werden genomen en bij Ambt Doetinchem gevoegd; omtrent de vroegere grens tussen dat toenmalige ambt en IJzevoorde zie hierboven bij Doetinchem. Ten andere moest de westelijke grens van Hummelo worden bepaald tegen Hoog-Keppel, dat tot het Richterambt Doesburg behoorde, en tegen Laag-Keppel, dat een afzonderlijke heerlijkheid was. De eerste is genomen naar de Kaart van Hoog-Keppel van Dingstee op last van de Commissie van de Verponding van 1810 en de andere naar de Kaart van de Landen gelegen in de gemeente van Keppel binnen van Rietdijk op last van de Commissie van de Verponding van 1810 (beide in het Rijks-archief te Arnhem).
Het Schoutambt van Zutphen omvatte het gebied van de Richterambten Almen en Gorssel, Warnsveld en Vorden benevens den Kring van Dort, dus het gebied van de tegenwoordige gemeenten Almen en Gorssel, Warnsveld en Vorden, behalve een klem deel dezer laatste, nl. den zogenaamde Kring van den Wildenborch, die tot het schoutambt Lochem behoorde en eerst later bij Koninklijk Besluit van 11 februari 1817 bij Vorden is gevoegd (Sloet. Bijdrage Gelderland blz. 33)- De grenzen daarvan zijn genomen naar een getekende Kaart van de landmeter J. van Gelder van den „Crinch de Wildenborgh” van 1701, aanwezig in het huisarchief van den Wildenborch.
Van het Richterambt van Doesburg, dat Hoog-Keppel, Drempt, Olburgen en Angerlo omvatte, was de oostelijke grens dus die van Hoog-Keppel en van Drempt, overgenomen van de bovengenoemde Kaart van de Verponding van Hoog-Keppel van 1810; de Ulenpas valt dan onder Hoog-Keppel, Enghuizen onder Hummelo, zoals behoort (Tegenwoordige Staat Gelderland en van der Aa, Aardrijkskundig Woordenboek.). Voorts werd aan die zijde de grens gevormd door die van Laag-Keppel en van Ambt-Doetinchem, waarover hieronder meer. De zuidelijke grenzen waren die van Hoog-Keppel en van Angerlo, nu nog de gemeentegrenzen; terwijl de westelijke grens tegen Baar en Lathum gevormd werd door de oostelijke grens (langs de Zwalm) van het hiertoe behorende Giesbeek, genomen van de Kadastrale Kaart van de sectie Giesbeek van 1817. Hoewel op de Kaart van het Kwartier van Zutphen in de Tegenwoordige Staat van Gelderland. tegenover blz. 345 de grens van Angerlo onmiddellijk langs den linker IJsseloever getekend is, zo heb ik gemeend het deel van de tegenwoordige gemeente van die naam op die oever, de Loenensche en Beimerwaarden, binnen een ouden loop van den IJssel gelegen, ook daarbij te moeten aantekenen, dus bij het Richterambt van Doesburg. Het waren waarschijnlijk deze landen die „wat de politie aangaat” bij Koninklijk Besluit van 11 februari 1817 bij Reden gevoegd werden (Sloet. Bijdrage Gelderland , blz. 33).
Het Schoutambt van Lochem omvatte naar de beschrijving daarvan de tegenwoordige gemeenten Laren en Lochem benevens de Kring van den Wildenborch, die later bij Vorden is gevoegd (zie hierboven bij het Schoutambt Zutphen), maar behalve de Heerlijkheid Verwolde.
De grenzen van de Graafschap en Bannerij van Bronkhorst zijn genomen naar de bovengenoemde Kaart van Steenderen van de Verponding van 1807. Tot de Graafschap en Bannerij van Berg worden in de Tegenwoordige Staat van Gelderland gerekend de Heerlijkheden Gendringen en Etten, Didam en Westervoort. Deze waren aan ’s Heerenberg echter mijns inziens slechts door een persoonlijke band verbonden als hebbende dezelfden Heer, althans zij hadden eigen rechtspraak. Westervoort is in de eerste helft van de 18e eeuw door Arnhem gekocht, welke stad er een Richter over aanstelde; of deze of de Hooge bank van Arnhem er in criminele zaken vonniste, weet ik niet. Ik heb daarom Westervoort niet meer tot de Graafschap Berg gerekend, al geschiedt dit nog wel in den Tegenwoordige Staat van Gelderland. De grenzen zijn getekend naar de Kaart van de Rijnstroom van Engelman van 1790, nagenoeg geheel overeenkomende met de tegenwoordige gemeentegrenzen. In de Heerlijkheid Didam stelde de Heer (van den Berg) een Drost aan, echter alleen voor de Lagere rechtspraak; wat het crimineel betreft stond Didam onder het Landdrostengericht van ’s Heerenberg. De grenzen waren die van de tegenwoordige gemeente, daar zij sedert niet veranderd zijn.
In de Hooge Heerlijkheid Gendringen en Etten stelde de Heer van Berg ook een Drost aan, wiens rechtspraak niet zoals in Didam tot de Lagere beperkt was. Deze Heerlijkheid was kleiner dan de tegenwoordige gemeente. Mils, Wieken, Wals en Mechelen behoorden toen tot Netterden, dat feitelijk een deel uitmaakte van de Graafschap Berg. Zij werden bij Koninklijk Besluit van 30 januari 1820 bij Gendringen en Etten gevoegd (Sloet. Bijdrage Gelderland , blz. 34). Waarschijnlijk liep de grens voor een groot deel langs een watertje de Engellaak, maar met zekerheid kon ik die niet aangeven. Ook behoorde niet tot Gendringen het stukje van de tegenwoordige gemeente op den rechter IJsseloever tot de Stoerstrank bij Silvolde, waarin het Huis Schuilenburg ligt, daar dit onder Wisch behoorde. De grens liep daar blijkens de Kaart in de Tegenwoordige Staat langs de Ouden IJssel; ook nog aldus op de Kaart van de kadastrale gemeente Wisch in den Gemeente-atlas van J. Kuyper maar niet op die van Etten (Gendringen 2) aldaar.
Voor de grenzen van de Hoogheid en Bannerij Wisch konden die van de tegenwoordige gemeente Wisch genomen worden, behoudens de hierna te vermelden enclave van Lichtenberg. De grens tussen de beide rechtsgebieden, van Stad en Schependom van Terburg en van Varsseveld en Silvolde, dit is dus de grensscheiding tussen Terborg en Silvolde, heb ik gelijk genomen aan die tussen de kadastrale sectie s van dien naam.
De Bannerij van Baar en Lathum besloeg het deel van de tegenwoordige gemeente Angerlo ten westen van de Zwalm (zie bij Angerlo); daarnaar zijn de grenzen getekend.
De Hooge Heerlijkheid Borculo omvatte de tegenwoordige gemeenten Borculo, Neede en Eibergen, daarnaar konden de grenzen worden getekend.
Op dezelfde wijze konden aangegeven worden de grenzen van de Hooge Heerlijkheid Bredevoort, daar deze uit het oppervlak van de tegenwoordige gemeenten Winterswijk, Aalten en Dinxperlo bestond. De drie Lagere rechtsgebieden die de Heerlijkheid bevatte waren bepaald door de tegenwoordige gemeentegrenzen van Winterswijk en van Aalten en door het gebied om Bredevoort, dat o. a. voorkomt op Blad Aalten van den Gemeente-atlas van J. Knijper.
De Hooge Heerlijkheid de Ligtenberg was een enclave van Wisch. De grenzen zijn getekend naar een opgave van Burgemeester en Wethouders van die gemeente.
De grenzen van de Hooge Heerlijkheid Verwolde zijn overgenomen van het Blad Gemeente Laren No. I, voorkomend in de Gemeente-atlas van J. Kuijper.
De Heerlijkheid Lichtenvoorde had evenals die van Laag-Keppel slechts laag gerecht. De grenzen van de eerste waren die van de tegenwoordige gemeente. Van Laag-Keppel zijn zij genomen naar de reeds genoemde kaart van de Commissie van de Verponding van Keppel- Binnen van 1810.
Kwartier van Veluwe.
Omtrent de gebieden (vrijheden) van de 5 stemmende steden zij hier opgemerkt, dat het Schependom van Arnhem binnen de grenzen van de tegenwoordige gemeente lag met uitzondering van een klein hoekje aan den Rijn bij de Klingelbeek, dat toen onder de Heerlijkheid Rozande behoorde. Tot de Vrijheid van Wageningen behoorde de buurt Harten, die bij Brief van Hertog Willem van 14 Juli 1539 bij Wageningen is gevoegd (Slichtenhorst. Gelderland I, blz. 104), maar bij Kon. Besluit van 11 februari 1817 daarvan afgenomen en bij Renkum gevoegd is. Slichtenhorst zegt „dat het Schependom sedert dien tijd in sijne bepaelingh zich tot het beekien te Harten ende van daar tot aen de Vlaesrode ofte Laekwegh, ende wijders door Onze Lieve vrouwen dijk tot in den Rhijn heeft uitgestreckt.” Hieruit is echter niet te besluiten of het westelijke dan wel het oostelijke beekje bij Harten bedoeld wordt. Volgens onderzoekingen door den gemeente-archivaris van Wageningen aldaar ingesteld en op grond van enige beschrijvingen voorkomend in het Gemeente-archief van Renkum zou de oude grens gelopen hebben, zoals op deze kaart is voorgesteld, dus grotendeels langs de westelijke beek. Wat men vroeger „Harten” noemde schijnt blijkens alle oude kaarten niet de tegenwoordige buurt van die naam bij de papiermolens geweest te zijn, maar veel noordelijker gelegen te hebben aan de weg van Bennekom naar Heelsum. Op de Topografische. Kaart 1 : 25000 (81. Wageningen) heet nog een stuk lands aan de noordzijde tegen dien weg gelegen ten westen van de beken „de Harten”.
De Vrijheid van Hattem en het Schoutambt van Hattem stonden beiden onder dezelfden Hoofdschout en waren beide strafbaar rechtsgebied. De westelijke grens van het Schoutambt is overgenomen van een Kaart van de stad en het Schependom van Hattem door N.U. Geelkerck van 1630 (Rijks-archief te ’s Gravenhage , No. 3058).
Het Landdrostambt van Veluwe besloeg, buiten de stadsvrijheden, de Richterambten Oldebroek en Nijebroek en de heerlijkheden, met het Richterambt van de Veluwezoom de gehele Veluwe. De grenzen tussen die beide grote ambten waren die tussen de tegenwoordige gemeenten Ede en Renkum en tussen Voorst en Brummen.
Het Landdrostambt van Veluwe bestond uit de genoemde 9 schoutambten, die elk wel onder een soort van politieschout stonden doch geen eigen rechtsgebied hadden. In de hoofdplaatsen kwam het Hoog-Adellijk Landgericht elk jaar voor elk dier ambten recht spreken en daarom zijn hunne grenzen op de Kaart door stippellijnen aangeduid. Die grenzen waren, in het algemeen, die van de tegenwoordige gelijknamige gemeenten. Een uitzondering geldt hierop ten eerste voor Ermelo, daar het kerspel Elspeet toen nog tot Barneveld behoorde; het was als een afgezonderd stuk blijven liggen, nadat een ander deel van Barneveld in 1750 bij de aangrenzende Heerlijkheid het Loo gevoegd was.
Voor dat kerspel Elspeet heb ik genomen de afdeling van de gemeente Ermelo van dien naam, mij welwillend aangeduid door den Secretaris van die gemeente; zeer waarschijnlijk is dit het oude afgescheiden stuk van Barneveld.
Ten andere was het voormalige Schoutambt Heerde groter dan de tegenwoordige gemeente, daar de buurschappen Heerder-Wezep en Mulligen er toe behoorden, die bij Kon. Besluit van II februari 1817 bij Oldebroek gevoegd werden Sloet. Bijdrage. Gelderland , blz. 33) grenzen hiervan tegen het voormalig Richterambt van Oldebroek zijn afgeleid uit een tweetal stukken in het archief van de gemeente berustend, aanduidende de buurtschappen, waarin Oldebroek in 1809 was verdeeld en aangevende de grenzen van den Polder Oldebroek (Medegedeeld door Burgemeester en Wethouders dier gemeente). Met deze grens komt overeen een omschrijving van 19 September 1473 van „den hoff tot Mullingen, in den ambt van Heerde ende in den Oldenbroiche gelegen, daeraff die voors. hofif gelegen is in den ambte van Heerde alomme tuschen den dunen ende tuschen den veen”, (Register Leenaktenboeken IV, Vel., 185). Voor het noordelijkste deel van Heerder-Wezep is die grens ook dezelfde als die voorkomende op de Kaart van het noordelijk gedeelte van de landen onder Oldebroek van van den Bosch, o. I. van de Commissie van de Verponding van 1809. (Rijks-archief, Arnhem).
En eindelijk bestond het Schoutambt Voorst slechts uit de tegenwoordige gemeente verminderd met het Richterambt Nijbroek, waarover hierna meer. De grenzen van de drie schoutambten Brummen, Reden en Renkum van het Richterambt van de Veluwezoom waren die van de tegenwoordige gemeenten van dien naam, behalve, wat laatstgenoemde betreft, dat de buurt Harten tot Wageningen behoorde (zie boven) en de Heerlijkheid Rosande daarin enclaves vormde.
Het Richterambt Oldebroek werd aan de oostzijde begrensd door Overijssel en voorts evenals langs de gehele zuidzijde door Heerde. Deze grenzen zijn reeds hierboven besproken; de noord en west grenzen waren die van de tegenwoordige gemeente.
Het Richterambt Nijbroek vormde een gedeelte van de tegenwoordige kadastrale gemeente Nijbroek en Terwolde (Gemeente Voorst No. 4). Daardoor konden de noord, west en zuiden grenzen bepaald worden. De oostelijke grens tegen Terwolde werd blijkbaar gevormd door de Terwoldsche Wetering, daar blijkens een onderzoek op het Rijks-archief te Arnhem bouwplaatsen ten oosten van die Wetering tot Terwolde behoorden. De grenzen van de Dagelijkse Heerlijkheden Hoevelaken en Scherpenzeel waren dezelfde als die van de tegenwoordige gemeenten van die naam.
De Hooge Heerlijkheid Het Loo, gevormd nadat Stadhouder Willem III eigenaar van het landgoed van dien naam was geworden, en na diens dood vernietigd en weer onder het Landdrostambt van Veluwe (Bank van Apeldoorn) gebracht, werd later als Heerlijkheid met hoog en laag gerecht aan Stadhouder Willem IV geschonken. Zij omvatte het gehele schoutambt Apeldoorn, dat in 1750 ten genoege van den Stadhouder uitgebreid werd met een stuk van Barneveld, waarin Uddel, Meerveld, Oudorp, Milligen en Vossen. De oostelijke grens daarvan (hoewel hier overbodig) heb ik met vrij grote nauwkeurigheid kunnen bepalen uit de desbetreffende stukken en kaarten, voorkomend in Pleyie van de Bogert en Bouwheer. Meerveld en Meervelder Bosch” en uit een „Zeer juiste kaart van de Heerlijkheid Het Loo, met de bergen...” uit de verzameling Bodel Nijenhuis (Portefeuille II, No. 15).
De Hooge Heerlijkheid Dorenwerd had dezelfde grenzen als de tegenwoordige gemeente van dien naam. Zij lag dus ook voor een klein deel het zuiden van den Rijn.
De Hooge Heerlijkheid Rosande bevatte niet alleen zekere oppervlakte uiterwaarden buiten den rand van de hoge gronden tussen Oosterbeek en Arnhem, maar ook een paar enclaves ten noorden daarvan gelegen. De grenzen daarvan zijn aangegeven door den Rentmeester van het tegenwoordig Rosande. De Hooge Heerlijkheid van Rozendaal kwam op een zeer klein verschil na overeen met de tegenwoordige gemeente. Dat verschil betreft „het huis en erf Klein Terlet”, die bij Kon. Besluit van 11 februari 1817 van het schoutambt Ede overgegaan zijn bij de Gemeente Rozendaal. Intussen werd 28 Maart 1903 door het Kadaster vastgesteld, dat wel de twee schuren en het puthuis tot de gemeente Rozendaal behoorden, maar niet het huis, want dat de grens hier vóór het huis zelf heengaat. Ook op de Top. Kaart 25000 is te zien, dat de grens, die hier iets ten oosten van den straatweg Arnhem—Apeldoorn loopt, het huis Terlet op het grondgebied van Ede laat. Het zeer kleine erf is dus buiten de grens van de Heerlijkheid Rozendaal getekend.
Wat eindelijk de Hooge Heerlijkheid Wolfswaard betreft, deze lag ter weerszijden van den Rijn. Het eigenlijke Wolfswaard was het gedeelte ten zuiden van die rivier, grenzend ten westen aan de Maneswaard, blijkbaar dus de smalle strook, gelegen tussen het gebied van Wageningen aan deze zijde en de Heerlijkheid Lakemond (nu Gemeente Heteren), welke strook bij Kon. Besluit van 11 februari 1817 bij Kesteren gevoegd is, terwijl het gedeelte ten noorden van de rivier toen aan Wageningen overging. Waren de grenzen van het zuidelijk deel dus gemakkelijk te tekenen, die van het gedeelte ten noorden van de rivier, naar het schijnt oorspronkelijk een afzonderlijke heerlijkheid Vijfhuizen, waren moeilijker te bepalen. Na zeer veel onderzoek heb ik eindelijk de grenzen hiervan kunnen overnemen van een getekende kaart opgemaakt voor de verdeling bij magescheid van Mei 1744, nu eigendom van de tegenwoordige Vrouwe van Wolfswaard, Mevr. de baronesse van Pallandt te ’s Gravenhage. Dat stuk moet blijkens die splitsing ten zuiden aan den Rijn en ten noorden aan de Strang en de Haven van Wageningen gegrensd hebben, wat met bedoelde tekening overeenkomt, evenals de oppervlakte van ongeveer 47 morgen. De Hooge en Lage Jurisdictie zijn van het leen afgesplitst; de Burgemeester van Wageningen R. W. van Pabst werd er 26 januari 1765 mede verleid. (Zie over deze Heerlijkheid het Register van de Stichtsche, Gaasbeeksche en Overijsselse Leenen in Gelderland , uitgegeven door Gelre Kwartier van Nijmegen, blz. 31 —38).