DE NEDERLANDSCHE LEEUW

1939

57ste JAARGANG

 

Stamreeksen Van den Pavordt,

 

Van de(n) (of Van der) Paadervoort, Paadevoort, Padefort, Pade(n)voirde, Padervoort, Padevoirdt, Padevoert, Padevoort, Padevort, Padevorde, Paeferdt, Paeffert, Paeffoerdt, Paeffoert, Paffort, Paeuwordt, Paeverden, Paevert, Paffert, Paffordt, Paffort, Paifferdt, Pauijverden, Pauvoort, Pauw, Pauwerd, Pauwers, Pauwert, Pavert, Pavoirdt, Pavoordt, Pavordt, Pavort, Pauvert, Pawordt, Pervoert, Pavoritius,à Pavort) [1],

door MR. W. DE VRIES.

Blz. 64 – 68

Inleiding.

1. De Havezate ,,De Padevoort”.

170px Detail kaart Gelderland en Kleef 1573

Omgeven door hoogopgaand geboomte ligt een weinig ten Oosten van Zeddam, noordelijk van de grindweg naar Etten-Terborg, de oude havezate ,,De Padevoort”. Eens bakermat van het geslacht Van den Padevoort, in de 17e eeuw in andere handen gekomen, geraakte het in september 1666 door naasting in het bezit van de Heeren van Bergh, die het sedert dien langen tijd als jachthuis gebruikten [2]. In het begin van de vorige eeuw verkocht, wordt het thans als St. Josephsgesticht bewoond door de eerwaarde zusters Franciscanessen van Heythuizen. Het huis ontleende zijn naam aan het erf, waarop het verrees. Als oudste eigenaar van het goed wordt vermeld een Hendrik van Hessehusen, die het in 1272 overdroeg aan Heer Jacob, pastoor der kerk te Zeddam [3], die op zijn beurt met zijn drie kinderen 21 Maart 1281 den ,,akker genaamd Pedelvort” [4] ten geschenke gaf aan het klooster Bethlehem bij Doetinchem [5]. Na die datum moet op dit erf de latere havezate verrezen zijn.

havezate depadevoort

2. De Havezate en het Berghsche geslacht Van den Padevoort.

In zijn genealogie Van den Padevort genealogieën deel VII, blz. 226 en volgende [6] maakt reeds Van Spaen melding van een Johan van den Padevort, die in 1375 betrokken was bij de regeling van de landsvrede van Zutphen. Vermoedelijk is hij identiek met de medeoprichter van de vicarie van het Heilig Kruis te Zeddam, Joannes Paedvort, vermeld op 28 September 1385 [3], en ontleende hij zijn naam aan het door hem bewoonde goed. Mogelijk was hij de stamvader van het gelijknamige, tot den kleinere, Berghsche adel behorende geslacht, welks zegel in schild en helmteken op treffende wijze overeenkomt met dat van het naburige geslacht Van den Cornhorst, zodat gemeenschap in afstamming reeds op het eerste gezicht vermoed moet worden. Van dit Berghsche geslacht Van den Padevoort konden wij de geregelde stamreeks opvoeren tot een in het begin der 15e eeuw levenden Rutger van den Padevoort [7], die een zoon Johan had (aldus genaamd naar zijn grootvader van vaderszijde? Eerst van Johan’s zoon Otto van den Padevoort (overleden 1535) weten wij met zekerheid, dat hij de havezate bezeten moet hebben [8]. Het goed bleef tot het begin der 17e eeuw in zijn geslacht; als laatste Van den Padevoort, die de havezate in eigendom bezat, vonden wij dan vermeld Otto’s achterkleindochter Henrica, ,,wonende buitenlands” te Emmerik [9]. Door aankoop of erfenis geraakte het goed daarna in andere handen: in 1638 worden als eigenaren van den Padevoort (,,den Pavort”) en bijbehorend land genoemd Jonkheer. Albert Schaep en zijn zusters Jofferen Eva en Henrica van Zuylen, beiden weduwen van Brakel [l0].

3. Van den Pavordt

Als dienaren van de Graven van Bergh hebben de leden van het geslacht Van den Padevoort tot ongeveer het begin van de 17e eeuw een bescheiden plaats ingenomen onder de adel van het graafschap Bergh. In het einde van de 16e eeuw (tot 1626) vindt men hun nakomelingen (bastaarden??) ook in Ochten als rentmeesters van de Berghsche goederen in de Neder-Betuwe, nadat zij daarvóór voornamelijk in het graafschap Bergh talrijke functies vervuld hadden. Deze Berghsche tak zullen wij hieronder met den naam ,,Berghsche Hoofdlijn” aanduiden. Als rentmeesters der Berghsche goederen vinden wij de Van de Pavordt’s omstreeks dien tijd ook in den Byland en Millingen vermeld. De uit die streken bewaard gebleven bronnen zijn schaars, en hoewel wij daarin herhaaldelijk Van de Pavordt’s aantroffen, was het ons nog niet mogelijk uit de bijeengebrachte gegevens een volkomen bewezen, geregelde stamreeks samen te stellen. Ofschoon wij dus gaarne gesproken zouden hebben van één ,,Millingse tak”, komen wij met de benaming ,,Millingse groepen” de waarheid meer nabij. Vermoedelijk verspreidden de Van de Pavordt’s zich van Millingen uit in de omgeving. In het midden en einde van de 18e eeuw vonden wij talrijke Rooms-katholieke Van de Pavert’s in Leuth, die gedeeltelijk geleidelijk naar Nijmegen verhuisden, en wier afstammelingen daar thans nog onder de meer gezeten middenstand voorkomen. Anderen vestigden zich op Pruisisch gebied, waar omstreeks 1800 Van de Pavert’s woonachtig waren in Keulen, Kleef en Kranenburg en omgeving. Op 21 Juli 1778 testeerde te Millingen een Jordaen van de Pavordt, wiens broeder Bart dan te Bimmen woont: comparant bepaalt, dat na zijn overlijden voor hem zielemissen gelezen zullen worden in de kerken te Kekerdom, Kleef en Elten.

Als na de verovering van Emmerik door de Staatse troepen daarheen een sterke trek uit de Nederlanden ontstaat, komt kort na het midden van de 17e eeuw ook een zoon van Derck van de Pavordt uit Ochten, Rijk genaamd, derwaarts. Velen zijner nakomelingen blijven daar gevestigd: anderen emigreren bij het economisch verval van Emmerik, na het verdwijnen der Nederlandse bezetting, weer naar de Nederlanden, o.a. naar Nijmegen (,,Ochten-Emmerik-Nijmeegse lijn”). Op 29 Augustus 1803 overlijdt te Emmerik de laatste naamdrager van deze tak, Johannes van de Pavordt [11], ,,zodat met hem zijn geslacht uitstierf en zijn naam datzelfde lot zoude hebben ondergaan, ware die niet met den naam Smits verbonden”. Aan zijn neef Gerrit Bernhard, zoon van Frederik Salomon Smits en Johanna Christina Smits, werd namelijk bij zijn doop te Gendringen op 4 September 1803 den naam Van de Pavord Smits geschonken naar zijn, de dag vóór zijn geboorte overleden oom. De laatste draagster van dezen naam leeft thans, ruim 70 jaren oud, te Leiden.

Van Ochten uit verspreidden de Van de Pavordt’s zich voorts verder over de Neder-Betuwe. Een gezeten boerengeslacht uit IJzendoorn, met hen in vrouwelijke lijn vermaagschapt, neemt omstreeks het midden van de 17e eeuw den naam Van de Pavort (Van den Pauwert) als geslachtsnaam aan [12] (,,IJzendoornse lijn”). Een tak verplaatst zich naar Tiel. Het doopboek der Gereformeerde gemeente te IJzendoorn van 1706-1770 is ,,zeer onvolledig en later aangevuld met vele getuigenissen”. Ofschoon het ons juist op dit punt in den steek laat, achten wij het op andere gronden aannemelijk, dat een deel der in het begin der 19e eeuw te Rotterdam voorkomende Van der Pauwert’s tot de IJzendoornse lijn behoorden. Misschien was dit eveneens het geval met een in de 18e eeuw en later te Schiedam voorkomende familie van die naam (.,Schiedamse lijn”), die in de eerste helft van de 18e eeuw uit de Neder-Betuwe derwaarts kwam en van wie een lijn, na huwelijk met een lid van het Loenense geslacht Van der Pauw in mannelijke lijn dezen naam (Van der Pauw) aannam. Volgens de familie-overlevering zou deze ,,Schiedamse lijn” verwant zijn geweest aan den in 1721 en 1723 te Rijswijk (Gelderland) vermeld gevonden Jordaen van der Pauwert, van wie in het doopboek ter plaatste uitdrukkelijk vermeld wordt, dat zijn naam eigenlijk Van Padevoort moest luiden, en wiens nakomelingen zich Van der Paadevoort noemden (,,Rijswijkse lijn”).

De sedert omstreeks het midden van de 17e eeuw te Rotterdam vermelde Van de(n) Pavort’s (Pavert’s en Pauwert’s) behoorden – voor zover wij konden nagaan [13] – tot verschillende lijnen, Een aparte tak vormde (voor zover de naam ,,tak” niet een te wijdse benaming is voor amper drie generaties!) de, ook te Leerdam, Gorinchem en Brielle vermeld gevonden rector scolae Jordaan van de Pavort (Jordanus Pavortius) met zijn nakomelingen ( circa 1630- circa 1715: ,,Rotterdamse lijn”). Volgens zijn inschrijving als student aan de Leidsche Universiteit kwam hij uit Arnhem, waar de naam Van de Pavort slechts zéér sporadisch in enkele akten voorkomt. Echter komen - met één uitzondering (een doopakte uit 1641 ) - sedert de 18e eeuw in de Rotterdamse archiefstukken herhaaldelijk ook Nijmeegse Van de Pavort’s (Van den Pauwert’s) voor.

Zoals reeds uit het bovenstaande bleek, is het onjuist de in vroeger eeuwen en thans nog te Nijmegen en omgeving voorkomende Van de Pavort’s (Van de(n) Pauwert’s) als één familiegroep te beschouwen. Indien zij allen tenslotte één en dezelfden oorsprong hebben, ligt deze zover in het verleden, dat hij veelal niet meer te bewijzen is. Als de uit Emmerik naar Nijmegen verhuizende leden van de Ochten-Emmerik-Nijmeegse lijn in hun nieuwe woonplaats komen (begin 18e eeuw) vinden zij ter plaatse reeds verschillende naamgenoten gevestigd. De meesten van hen (en onder hen vele schippers, veelal varende op Rotterdam), behoorden tot de nakomelingen van de bastaard Goert van den Paidtfordt, gehuwd met Joest van Boetzelaer, die sedert de tweede helft van de 16e eeuw te Nijmegen vermeld worden. Alleen van deze twee lijnen kunnen wij met grote waarschijnlijkheid de gemeenschappelijke stamvader aanwijzen: te weten de, in paragraaf 2 genoemden Otto van den Padevoort (overleden 1535) [14]. In de eerste vier generaties was deze ,,Nijmeegse Bastaardlijn” gegoed onder Herwen [15] waar wij in het midden van de 17e eeuw nog een Johan van de Pavort, als erfpachter en richter [16] leeft nog 21 Juni 1664, is dood 29 Augustus 1665) [17] vermeld vonden, gehuwd met Toenisken de Beijer (overleden na 9 Juni 1671) [18].

Goert van den Paidtfordt (Van den Pavort) voornoemd had twee zoons, uit den jongsten waarvan twee takken sproten. De oudste tak, waarvan de leden in den loop der tijden het procureursambt van hun eerste Nijmeegse voorouders vaarwel zegden en langzamerhand geheel in den Nijmeegse schippersstand werden opgenomen, bleef hoofdzakelijk te Nijmegen woonachtig. Varende op Rotterdam komen zij echter enkele malen ook in Rotterdamse archiefstukken voor. De jongste tak - in 1826 met den Bossche notaris Hendrik Jan van den Pavort uitgestorven - was meer ambulant.

Haar leden treffen we o.m. aan in Bemmel, Brielle en ''s-Hertogenbosch.

In Bemmel vonden wij in de eerste helft der 17e eeuw herhaaldelijk een Elis (of Gillis, ook wel Aegidius) van den Pavort, schout van het schoutambt Bemmel, vermeld. Zijn zoon Jordaen vestigde zich in het einde der 17e eeuw als procureur te Nijmegen. Hem en zijn nakomelingen vatten wij samen ander den naam ,,Bemmelse lijn”.

Ongetwijfeld is de naam Van den Padevoort (Van de Pavort, Van den Pauwert) in zijn talrijke vormen oorspronkelijk een herkomstnaam. Als hij later tot geslachtsnaam is geworden, schenken de dragers weer op hun ‘beurt hun naam aan door hen bezeten goederen. Bij Hattem, waar gedurende de eerste helft der 16e eeuw Johan Ottensz. van den Padevoort woonachtig was, lag oudtijds een terrein ,,Padevoortscampen” genaamd. [19]. Op 6 Maart 1660 verbindt Otto van den Pavort Geurtz (behorende tot de Nijmeegse Bastaardlijn) voor zekerheid van een schuld het ,,Pavortsgoet” onder Herwen [20]; de ,,Pavorts-akker” behoorde in het begin van de vorige eeuw tot het bezit van Willem van de Pavert (van de Pavordt), geërfde van het ambt Millingen [21].

Deze wetenschap moet tot voorzichtigheid manen: de wisselwerking kan zich verder hebben dóórgezet. Mogelijk hebben latere bezitters van ,,Pavorts-goederen” hun geslachtsnaam aan het door hen door aankoop verworven bezit ontleend, en beperkt de gemeenschappelijke herkomst van verschillende Van de Pavort’s zich tot den ,,bodem”, en is van gemeenschap van ,,bloed” geen sprake meer. Een lichtpunt doet zich veelal voor: waar een Van de Pavort den voornaam Jordaan (Jorden) droeg, daar is afstamming langs mannelijke of vrouwelijke lijn uit de Berghse hoofdtak wel zeker te achten. Ook in ander opzicht is voorzichtigheid geboden: nog heden ten dage vindt men in de buurtschap Velthunten (gemeente Gendringen) een boerenhofstede, ,,De Pavert” genaamd. Talrijk komt daar in de omgeving de naam Van de Pavert voor. Het betreft hier een zéér eenvoudig Rooms-katholiek geslacht, waarvan wij den samenhang met de hierboven vermelde ,,Berghse Hoofdlijn” zóó dubieus achten, dat wij juister menen te doen, het vooralsnog niet op te nemen onder de hier besproken stamreeksen. Klakkeloos voegde de Navorscher van 1884 (blz. 53 en volgend) de vermoedelijk tot deze groep behorende Hermanus van de Pavert en zijn drie dochters in onder de nakomelingen van Derck van de Pavort (1676-1770), die weliswaar te Gendringen overleed, maar overigens behoorde tot de protestantse Ochten-Emmerik-Nijmeegse lijn.

4.Wapenzegels.

Bewaard gebleven zegel-afdrukken van leden van de Berghse Hoofdlijn vertonen in het schild een getande (uitgeschulpte) schuinbalk [22], waarboven, op een traliehelm, als helmteken drie tot zeven aaneengesloten vogelveren (pluimen), die naar rechts [23], of deels naar rechts, deels naar links, ombuigen. Als kleuren worden opgegeven: ,,een rode balken in een wit velt, op den helm [24] 7 grauwe veren, in ieder een swarte Brantair [23] “. De zegels komen overeen met die van het uit dezelfde streek stammende geslacht Van den Cornhorst (een huizing nabij de Padevoort), zodat Van Spaen opmerkt: ,,dus gelove eenen stam en oorsprong te hebben”

In andere lijnen werd, met kleine afwijkingen een zelfde wapen gevoerd. Vooral de weergave van het helmteken schijnt herhaaldelijk moeilijkheden gebaard te hebben. Het ontaardde nu eens in den vorm van enige korenaren, dan weer in een soort van plant met omgebogen stengels, aan het einde waarvan papaverbollen hangen. Derck van de Pavordt te Emmerik ( 1676-1770), bovengenoemd, voerde als helmteken een pluim van zeven struisveren, waarvan één recht omhoog, drie rechts daarvan en drie links daarvan omgebogen boven elkaar [26]. Zijn nicht Maria van de Pavordt ( 1719-1797) zegelde te Nijmegen haar besloten testamenten met een zelfde wapen [27]. Als kleuren worden voor deze wapens vermeld: het schild van zilver, de balk van rood en de pluimen beurtelings rood en wit [28].

Als Jordaen van de Pavordt te Millingen op 21 Juli 1778 testament maakt, zegelt hij met een wapen, dat, onder twee helmen, op het schild een rechten schuinbalk vertoont [29]. Met het wapen met den getanden schuinbalk zegelde Johan (Jan) van de Pavort, stadhouder in den Byland (1635) en Millingen [30]. Hoe juist het echter is, enige voorzichtigheid te betrachten met het in genealogisch verband brengen van alle uit die streken afkomstige Van de Pavert’s (Van de Pavordt’s), blijkt uit een zegel van de in 1773 te Leuth, later (in 1780 en ‘89) te Hees woonachtige Hendrik (Henricus) van de Pavert, wiens zoon Johannes later als meester hoedenmaker te Nijmegen woont. Deze Hendrik van de Pavert (hij komt ook onder den naam Van de Pavordt voor) [31] maakte 13 Januari 1778 testament met zijn vrouw Theodora Ursula Thijssen en drukte toen op de omslag in de vier hoeken de afdrukken van een cachet, dat niet een wapen Van de Pavordt, maar een gecombineerd wapen vertoonde, te weten twee ovale schilden onder één kroon. Het linkse schild vertoont een dwarsbalk, waarboven een lelie: het rechtse: doorsneden: boven: een ossenkop, beneden een lelie [32]. De vraag doet zich voor, of deze Hendrik van de Pavert wellicht geen familie was van zijn naamgenoten, die het wapen met den ( getanden ) schuinbalk voerden, en deswege dus ook niet hun zegel gebruikte, dan wel of hij op 14 Januari 1778 - de dag der deponering - alleen maar zijn cachet vergeten had en een ander leende.

 

Jorden van de Pavort (Jordaen van de Pauwert, ook wel genoemd Jordanus a Pavoirdt), schout te IJzendoorn ( 1640-1725) en behorende tot de ,,IJzendoornse lijn”, had wel den geslachtsnaam van zijn Moeder aangenomen, maar verheelde in zijn wapen zijn afstamming in manlijke lijn uit anderen stam niet. Hij voerde nl. in zwart een zilveren roos, goud geknopt en goud gepunt, vergezeld van drie gouden hoefijzers (2 en 1) met de kalkoenen omlaag. Zijn helmteken was één der hoefijzers van het schild tussen een zwarten vlucht: dekkleden: zwart en goud [33] Vermoedelijk stamde zijn naam- en tijdgenoot, de rector scolae Jordanus a Pavort (Pavortius, Van de Pavort), stamvader van de Rotterdamse lijn. wel in manlijke linie uit het Berghse geslacht: hij voerde immers het wapen met den uitgeschulpte rode schuinbalk, zij het dan op een gouden veld, terwijl het helmteken bestond uit een torenvormig zilveren voorwerp, waaruit zeven pauwenveren in natuurlijke kleuren, waaiersgewijs gerangschikt, oprijzen [34].

wapen pavordt

Ook de leden van de Nijmeegse Bastaardlijn voerden het wapen van de Berghse Hoofdlijn. Goert van den Paidtfordt’s oudste zoon Gerrit, eerst procureur bij de Nijmeegse schepenbank, later richter tot Gendt in Overbetuwe ( 1595 en 1597), deed de balk links boven vergezeld gaan van een zespuntige ster [35]. Bij de andere leden van zijn lijn vond hij ten dezen echter geen navolging. Het helmteken bestaat nu eens uit vijf, dan weer uit zes, deels naar rechts, deels naar links ombuigende vogelveren of pluimen, soms oprijzende uit één hoofdschacht; de getande schuinbalk neemt nu en dan de vorm van een tegengekanteelde schuinbalk aan, of gelijkt een rechten schuinbalk met staketsels aan beide zijden [36]. Thans zegelen nog verschillende leden van de ,,Schiedamse lijn” met het wapen met den (uitgeschulpte) schuinbalk.

Na deze uitvoerige inleiding stellen wij ons voor de, soms verkorte, stamreeksen der hierboven vermelde lijnen van tijd tot tijd in dit maandblad (Nederlandsche Leeuw) te publiceren. Als eerste volgt de genealogie van de Berghsche (riddermatige) Hoofdlijn. Voor iedere aanvulling houden wij ons warm aanbevolen. Hier zij een woord van oprechte dank gebracht aan al diegenen, die in de afgelopen jaren behulpzaam waren bij het samen brengen der verschillende gegevens, in het bijzonder aan talrijke bezoekers der leeszaal van het Rijksarchief in Arnhem, die mij dikwijls attent maakten op bronnen, welker raadpleging niet zonder meer voor de hand gelegen had.

1] Reeds in de oudste akten waarin leden van het geslacht Van der Pavordt (Van den Padevoort) worden vermeld, wordt de naam op de meestuiteenlopende wijzen gespeld. De zoon schreef dikwijls zijn naam weer anders, dan zijn vader; ja, dezelfde persoon schreef zijn naam herhaaldelijk op verschillende manieren. De schrijfwijze van den Padevoort (in haar talrijke differentiaties) is uiteraard de oudste. In het oorspronkelijk riddermatige, Berghsche geslacht van dien naam gaat tegen het einde van de l6e eeuw de spelling ,,van de(n,) Pavord(t)” overheersen. Tegen het einde van de 17 eeuw wordt meer en meer de schrijfwijze Van de(n) Pauwert gebruikelijk. Alle drie genoemde spellingen treft men echter ook reeds in de oudste akten aan. Thans vindt men nog zo wel van de Pavoort, van de Pavord (Smits), als Van den Pauwert (Van der Pawwert). De Van de Pauwerts beweren. dat hun naam oorspronkelijk ,,Van de Paardevoort” zou hebben geluid; de Van den Pauwerts menen, dat zij van Friese (!) afkomst zouden zijn, en dat ,,Pauwert” Pauwenhoeve zou betekenen. Daarmede in overeenstemming is het aannemen en voeren van een wapen, dat in het schild een pauw in natuurlijke kleuren vertoont (zie Rietstap).

2] Navorscher 1884, blz. 55.

3] Archief van het Aartsbisdom Utrecht, jaargang 37 (1911). blz. 81 en volgende (Bijlagen .

4] Ter plaatse lag vermoedelijk oorspronkelijk een doorwaadbare plaats (voorde)

5] Archief klooster Bethlehem no. 94 (R.A. Arnhem)

6]Hooge Raad van Adel.

7] Van hem wordt reeds bij een belening in 1410 vermeld, dat hij een hofstede te Zeddam bezat.

8] Zie Mr. A. P. van Schilfgaarde: Het Archief van het Huis Bergh(3932) - voortaan aan te halen als A.H.B. Inv. no. 400. brief van Berte van der Hovelwick, weduwe van de Paidfort (1537).

9] Gerichtsprotocol Landdrostambt Bergh (R.A. Arnhem voortaan aan te halen als G.L.B. - 8 september 1600 en 12 juli 1603.

10] G.L.B. 22 februari en 30 Oktober 1638

11) De naam wordt in de Emmerikse bro nnen meestal Van de Pavert geschreven.

12] Begrijpelijk dus, dat deze van de Pavort’s in de 17e en 18e eeuw niet voor riddermatig golden (Navorscher 1880, blz. 255).

13] De afstamming van een groot aantal was niet nader vast te stellen.

14] Otto’s kleinzoon Rijck van de Padevoort (Riek van den Paeffordt), rentmeester der Berghsche goederen te Ochten (1550-1602) noemt zijn tijdgenoten Gerrit en Otto van den Pavort, beide zonen van den bastaard Goert, herhaaldelijk zijn neven (A.H.B. Inv. no. 5892, fol. 8Vso -10; fol. 11vso; 5897; fol: 14vso; 5899, fol. 11.).

15] Mr. A. P. van Schilfgaarde: Register op de Leenen van het Huis Bergh (Arnhem; 1929) - voortaan aan te halen als R.L.B. - blz. 268.

16] Kohier van verpanding van het kwartier van Nijmegen, 1649-1650, afd. Herwen., fol. 28-30vso (R.A. Arnhem, Inv. no. 497).

17] Gerichtssignaat van Herwen en Aerdt, 1642-1707 (R.A. Arnhem).

18] 1e Protocol van Bezwaar van Herwen en Aerdt. fol. 82Vso. Zij liet slechtst dochters na (a.v. fol. 82vso), die tussen 1671-1687 in het trouwregister van Herwen (en Aerdt) vermeld worden. Onder deze dochters was er één die den naam Jorden (Jordana) droeg,

19] Naar een oud register, getiteld ,,Burgermeesteren, Schepenen en Raaden der Stad Hattem van 1534 af tot op huidige dag”. eenmaal in het bezit van Dr. Cremer uit Boulogne (volgens mededeling van den heer E. W. baron van Heeckeren van Molecaten).

20] 1e Protocol van Bezwaar van Herwen en Aerdt, fol. 23 (RA. Arnhem).

21] Collectie Transporten, testamenten enz. van Millingen (RA. Arnhem), Pak II, 19 September 1803.

22] Zegel aan een charter van het klooster Clarenwater bij Hattem, d.d. 1 Juni 1426; talrijke zegels in A.H.B.; familie-archief van Limburg Stirum (R.A. Arnhem), charter no. 36; archief Culemborg (R.A. Arnhem), charter no. 778d; familie-archief Cremers, map 28, no. 230; archief Van Rhemen, portef. no. 120, stuk d.d. 16 Maart 1603 (R.A. Arnhem).

23] A.H.B. charter Inv. no. 1390, Reg. no. 2643

24] Het aantal varieert herhaalde.

25] Zie aantekening 19. Van Rheemen, Genealogieën, deel III, blz. 161 (R.A. Arnhem; Archief Gelderse Toren)- voortaan aan te halen als: Van Rheemen – noemt eveneens als helmteken: “7 swarte veren” , en in zijn Wapenboek (no. 14) blz. 177 een “swarte pluim” ( van zeven veren). Hij tekent steeds een (rode) linkerschuinbalk op een (wit) veld.

26] 23 december 1719 als momber van Anna Toor (mededeling van den heer R.T. Muschart).

27] G.A. Nijmegen: Besloten Testamenten no's 179 en 200

28] Navorscher 1880 blz. 223

29] Testamenten Millingen (R.A. Arnhem).

30] Helmteken: zes vogelveren naast elkander. Zie Civiele Processen Hof van Gelderland 1637 II losse stukken. 4 mei 1634 en Archief Gelderse Rekenkamer. Portef. no. 233 (Berge contra Berge) ( R.A. Arnhem) 10 maart 1635

31] Notariële protocollen Nijmegen (R.A. Arnhem) ; notaris J. Vermasen: 3e protocol. Akte no. 306 en 4e protocol akte no. 584. – G.A. Nijmegen Protocollen van Akten enz. (Inv. IIIe afd. no. 5 (E) : fol. 51)

32] G.A. Nijmegen: Besloten Testamenten no. 154. Het cachet vertoont de wapens van Jacobus Poelman en zijn vrouw Elisabeth Maria Taree Jacobsdr. ( Mededeling van den heer R.T. Musschart.)

33] Wapenboek der Geldersch- Overijsselsche Studentenvereniging aan de Utrechtse Hogeschool (1635- 1671), deel III no. 102 (R.A. Utrecht)

34] Wapenboek der Geldersch- Overijsselsche Studentenvereniging te Leiden, deel II, fol. 84 ( 1 december 1632)

35] Zie o.a. De Collectie Royaards, charter no. 13 (R.A. Arnhem)

36] Wapen van Hendrick van den Pavort op een zilveren wapenplaatje hangende aan een drinkhoorn van het Nijmeegse Schippersgilde ( Gemeente Museum Nijmegen) uit 1697

de heer R.T. Muschart deelde mij nog mede, dat het wapen van Hector van de Pavordt, gerichtsman te Herwen en Aerdt in 1694 was: een uitgeschulpte schuinbalk in het schild, waarboven een helm met een pluim van vijf veren, de middelste omhoog, de andere paarsgewijze naar links en rechts omgebogen.