XLVI 1896

BLZ. 177

GESLACHT- EN WAPENKUNDE.

DE HEERLIJKHEID LIENDEN IN NEDER-BETUWE.

DOOR JAC. ANSPACH.

II HET WAPEN DER BETUWSCHE VAN LYNDENS.

 

Voert het Geldersche geslacht van Lynden in rood een gewoon kruis van goud, en voerden de oude Lotharingsche Graven van

1) een eenvoudig inwoner Gerrit Loo. Zijne zuster, Christina, wede Steven v. Heteren, eerder wede v. Holst, te Lienden 25 Febr. 1693, oud bijna 84 jaar; het doodbericht onderteekend door C. A. v. Merkesteijn als executeur-testamentair. Te Wageningen woont nog Frans Loo, zoon van Gerrit’s broeder Joost.

2) Een A. Pronk ? Van Vredestein te Ravenswaai, gezicht op het slot van voren en van achteren, vervaardigde C. Pronk in 1728 twee teekeuingen in 0. Ind. inkt, in 4o, vermeld in den Catalogus van M. A. Roelofs (bij Fred. Muller, Amstm), 5 en 6 April 1857.

3) Doopboek van Lienden. Hans liet 23 Januari van dat jaar te Lienden zijn zoon Michiel doopen. Vader en zoon zijn zeker niet pluis geweest; want nog heden ten dage duidt men alhier een schobbejak als een hans-michiel aan.

 

BLZ. 195

Aspremont in rood zulk een kruis van zilver: de nagenoeg aanwezige gelijkheid van dit wapen heeft opzichtens eerstgenoemd geslacht de Aspermont-legende in de wereld gebracht. Goossen (Gosuinus) van L. voerde in 1299 een verkort kruis, wat blijkt uit het ongetwijfeld echte charter d.d. 29 Septr, dat Bn van Spaen eigenhandig afschreef uit het archief van St. Pieter te Utrecht 1), met beschrijvìng der zegels van de elf edelen; terwijl Butkens een gebrekkigen, verminkten tekst levert, en de zegels voorbedachtlijk achterwege liet, omdat hij aan zijn Arnold van Aspermont ao 1138 reeds het gewone kruis had toegedicht. Natuurlijk! Want moest die figurant uit de oude Graven afstammen, dan diende hij toch ook het wapen dier Graven, dus het gewone kruis, te voeren, en moest de auteur der Annales voor zijne lezers verzwijgen, dat een volgens hem later levende Goossen van L. een verkort kruis had gevoerd 2). Het verkorte kruis van Goossen is alzoo het oudst bekende 3), en derhalve het oorspronklijk wapen der van Lyndens. Dit is etlijke jaren later vervangen door het gewone kruis, hetwelk wij Dirk (heer) van Lìenden, ridder, 1 Maart 1333 zien voeren 4), en dat sedert bestendig het geslachtswapen gebleven is. Wat gaf aanleiding tot die verandering van het verkorte in het gewone kruis? Aan hunne heerlijkheid Lienden konden de van Lyndens dit laatste niet ontleenen 5). Hoe toch zou die heerlijkheid aan een wapen

1) ,,Ex autographo in Arch. Eccl. S. Pctri Trajectensis", luidt het onderschrift bij Bn v. Spaan, a. w. IV Cod. Dipl. p. 31. Vgl. De Navr XLIII, 645.

2) Vgl. .De Navorscher" XLIII, 231, 637, 45, 56, 69.

3) Dus kan men niet beweren, dat een St. Andrieskruis het ".Urstammwappen" is geweest (,Navr XLIII, 17, 8; vgl. XLII, 35 (Fahne), 431). En evenmin, dat het kwartier Linden van ibid . XLII , 33 ,eine der altesten heraldischen Erinnerungen der Familie van Linden" (der Geldersche van Lyndens) (ibid. bl. 34) oplevert. Dat kwartier heeft, negens groot wapenverschil, met onze van Lyndens niets van doen.

4) Zie .Navr" XL111 tegenover blz. 638 den afdruk van vijf zegels van Dirk van L. tegenover blz. 640, 2 vier van Johan heer van L., een van Hubrecht en vijf van Steven van L., - alles het gewone kruis.

5) Ibid. bl. 18, 218 (noot), 668.

 

BLZ. 196

gekomen zijn, vóordat de van Lyndens het er aan gaven ? Lienden toch was in ‘t begin der 14de eeuw reeds eeuwen lang tweeheerig geweest. De helft behoorde aan de abdij van St. Paulus te Utrecht, die nimmer een eigen bestendig zegel had; de abt zegelde altoos voor haar; en dit zegel wisselde natuurlijk met elken nieuwen titularis. Ter bezegeling van hare leenbrieven, na hare feitlijke opheffing tengevolge van de invoering der Kerkhervorming, lieten Utrecht’s Staten (die de leenen van St. Paulus hadden geannexeerd) tusschen de jaren 1587 en ‘98 een eigen zegel voor haar vervaardigen, hetwelk tot het einde der 18de eeuw hetzelfde bleef 1). En, behalve dat dit zegel bezwaarlik voor het oorspronklik eigendomlijk zegel der abdij kan doorgaan, wat stelde het voor? St. Paulus, staande in eene nis, in de rechterhand een boek, in de linker een zwaard houdend, met de legende

S: ABBAT: S: PAVLI TRA: AD. FEVDA.

  1. i. Sigillum Sancti Pauli Trajectensis ad Feuda (Zegel van den Leenhof der St. Paulus-abdij).

De wederhelft van Lienden behoorde aan de abdij van Elten, van welke abdij de van Lyndens als heeren van (half) Lienden vasallen waren. Had dit convent, naar de keuze van zijn stichter zelven, Graaf Wichman in 970, St. Vitus tot patroon; de oudstbekende zegels, welke de Leidsche hoogleeraar N. C. Kist liet afbeelden 2), nml. dat van Gydelendis (Godelendis, ook Godela en Gudela geheeten) 3) , vermoedlijk de elfde abdis (ao 1273, ‘80, ovl. 2 Sept. 1301), het grootzegel, het kapittelzegel en het secreetzegel (ao 1423) vertoonden allen diens patroon, toegerust met den palmtak (der overwinning) 4).

1) V g l . ,,De Navr" XXXIV, 126 . In dank ontvangen mededeeling van den Rijks-archivaris in Utrecht, Mr. S. Muller Fzn.

2) in .Nieuw-Archief voor Kerkgeschiedenis", 11 (ao 1554) bl. 58, vgl. bl. 182.

3) Gydelendis heet zij in den brief van 6 Mei 1280, waarbij zij, tegen een jaarlijkschen uitgang van 25 Utrechtsche ponden! Naardingerland aan graaf Floris V van Holland verkocht. Gijsbrecht van Amstel had met toestemming der abdij het genot van sommige daarin gelegen goederen (Bn Sloet, a. w., bl. 989 en 476).

4), Alleen dat der 13de abdis Ermgard van den Berg ( Prmgardis de Monte, ovl

 

BLZ. 197

Niets daarvan komt hier in aanmerking. En daarenboven, de heeren, ontleenden niet, in de eerste eeuwen van het Leenstelsel, maar gaven hun wapen. - aan de door hen in bezit genomen of verworven heerlijkheden, of ook deze namen dit van hen over. Men denke bijvoorbeeld aan de van Arkels, de Berthouts (van Mechelen), enz. Een sterk sprekend bewijs hiervoor levert Zoelen (Neder-Betuwe). Heer Otto van Zoelen (Dominus Otto de Solen, miles) zegelde in 1263 te zamen met Theoderick van Emere, met een kruis l). Rietstap’s Armorial kent aan dit (uitgestorven) geslacht v. Soelen in zilver een kruis ,van rood toe. Eene eeuw later zien wij Zoelen in ’t bezit van Arnd van Arkel, daarna in dat van v. Rossem, Vijgh, v. Renesse, en sedert 1700 in dat van Pieck (in zilver kruis van rood). En ziet, het wapen der heerlijkheid Zoelen is als dat van v. Soelen en Pieck; het wapen der gemeente Zoelen daarentegen dit wapen met gebroken kleuren, nml. in rood een kruis van zilver. Pieck zegelde in 1395 met een kruis 2) - De gebroeders Hubert, Alard en Dirk Splinter van Bosinchem, van wie de eerstgenoemde in 1281 den burcht van Kulenburg stichtte, zegelden in 1296 te samen met de drie zuilen (rots), welke het wapen der stad Kulenburg nog heden vertoont 3) ; en Johan van Boesinchem gaf 6 Dec. 1318 aan Kulenburch stadsrechten 4). - Opmerklijk is hier ook wat Slichtenhorst in 1645 verhaalde 5): ,Wt de over-oude Graven van Nassouw en Zutveen trecken haer oorsprongh de Graven van ‘s Heerenbergh ; gelyk sy ook met de Graven van Zutveen het zelve wapen gebruyken, te weeten een rooden leeuw en een klimmenden halven leeuw met byvoegingh van 14 penninghen. Dan, de halve leeuw is vóór desen met drie penninghen van haer wapen genoomen ende aen de Stadt van ‘s Heerenbergh over-gegeeven;

25 Juli 1365) stelt den leeuw van het Huis Berg (‘s-Heerenberg) voor – met negen, niet met elf [zie Slichtenhorst, ,,Tooneel des Lands van Gelder", bl. ‘77a ; Rietstap’s .Armorial" (ao 1875) bl. 1141, penningen.

1) ,De Navorscher" XXXIV, 5, noot.

2) ,,Herald. Bibliotheek" 1882 bl. 127, 30.

3) Bn v. Spaen, -Inleiding" III, 236.

4) Van Mieris, ,Charterboek" II, 202 b.

5) Tooneel des Lands van Gelder", bl. 77a.

 

BLZ. 198

zoo dat sy rechtevoort maer een enkelen leeuw voeren met elf penninghen ,,. Een met bezanten beladen schildzoom voerden zij reeds in 1357 1). - Nog één voorbeeld uit later tijd, en wel andermaal uit de Neder-Betuwe : Louise Anna vorstin van Waldeck gravin van Pyrmont en Kulenburg verkocht 28 April 1698 de heerlijkheid Ommeren aan Anna de Bye, weduwe van Jacob v. den Steen; en zoolang deze familie v. den Steen die heerlijkheid bezeten heeft, tot na het midden der 19de eeuw, voerde deze haar wapen, t. w. een rood schild, met schildhoofd van zilver beladen met drie klophamers van zwart 2). Dat de heeren hun stamwapen niet aan hunne heerlijkheden ontleenden, maar er aan gaven, lag geheel in den aard der zaak. Zij toch riepen meerendeels de heerlijkheden oorspronklijk in het aanzijn, door het stichten van burchten, enz.; inzonderheid de jonger zoons deden dit, met aanneming van haren naam; men denke bijv. aan het oud-adellijk geslacht van Brakel(l) 3). Vanhier dan ook, dat, als aan eene dorpsgemeente, op haar verzoek, een wapen wordt toegekend ; dit gemeenlijk bestaat in de wapenfiguur of -figuren harer oudste heeren; zoo voert Beesd, ingevolge certificaat van den Hoogen Raad van Adel d.d. 20 Febr. 1816, een schild van rood beladen met drie palen van vair, zijnde het oude wapen van Chátillon, waaruit de Cock van Beest stamde 4) ; en zoo voert Maurik nog altoos eene droogscheer-

1) .Geldersche Volksalmanak" 1894 bl. 20 en 17. Derhalve, al ontleenen de van Bylandts, als uit Doys gesproten, hun naam aan het slot Scate of Bilant, hun van Doys (drie besanten) onderscheiden wapen (in goud zwart kruis) ontleenen zij gewis niet van dit slot ; maar hebben hun om de een of andere reden, misschien wel wegens een kruistocht aangenomen wapen er aan gegeven of kunnen geven. 2) Vgl. .De Navorscher" XXXV, 457 en XXXIV: 8, 11, 3.

3) Zie "Geld. Volksalm." 1879 bl. 42.

4) De Navr" XXXVI, 81, 331, 2. Historisch-konsekwent is daarom de wensch door den heer Joh. Theod. de Raadt, secretaris van het Oudheidkundig Genootschap te Brussel, in zijn .Keerbergen", - zie .Genealogisch Maandblad" (‘s-Gravenhage), X (ao 1892) bl. 84a, - geuit, dat Keerbergen zijn aloud schepenzegel herneme, nml. het (geslachts-)wapen der Berthout’s van Berlaer, hierin het voorbeeld volgend van Berchem en Niel (twee dorpen, mede in Antwerpen gelegen) !

BLZ. 199

dersschaar, het wapen der oorspronklijke heeren v. Mauderick 1). Ook een en ander herberg-uithangbord van eeuwen later vertoont het geslachtswapen van een voormaligen heer der plaats ; getuige ,In het Wapen van Balveren" te Echteld, - de drie kolven der v. Balveren’s, dat eerst ontstond, sedert Walraven Elias Johan baron v. Balveren door zijn 9 April 1817 met, Anna Henriette Elisabeth bar(onesse) v. Wassenaer-Catwijck gesloten huwelik het oud-adellijk Huis te Echteld in bezit verkreeg; en dit wel ofschoon eeuwen lang de een leeuw voerende v. Wijhe’s waren voorafgegaan 2). Dit was dan hier te lande het algemeen gebruik, en is het nog ten huidigen dage; natuurlijk sommige gevallen, die alzoo als toevallige omstandigheden, zijn aan te merken, buiten rekening gelaten; ook buiten rekening gelaten wat in Engeland onder den hoogen adel sinds lang gebruiklijk was, en nog heden is; in dit land toch hebben ten allen tijde gedurig, geregeld geslachtswapenveranderingen en dito vermeerderingen plaats gehad, naar aanleiding van aan kasteelen, plaatsen, landstreken verknochte wapens, die bij toekenning van Regeeringswege van nieuwe titels, praedicaten, rangen, in de familie-wapens der titularissen werden op- en overgenomen. Alzoo, van de van Lyndens ontving de heerlijkheid Lienden, of nam van hen over, haar wapen, het gewone kruis. Het was, in hunne kleuren, naar de getuigenis van Jor Floris v. Brakel(l) drost ter Lede, in 1629 het dorpswapen 3). Dit kruis prijkte mits-

1) ,Herald. Bibliot’heek" 1879 bl. 116.

2) Bijgevolg komt "Navr" XLII, 34 bij het ibid. bl. 33 afgebeelde kwartier Linden géen erster Gedanke" aan verschil van heerlijkheden te pas. Het wapen van dat kwartier, hetzij juist of niet, sluit als zoodanig eenen van Lynden uit, dewijl dit laatste geslacht een gansch ander wapen voert. Wanneer men zelfs bij de veelzijdigste nasporingen, welke boven onzen zwakken lof ver verheven zijn, van de door ons gewraakte stelling uitgaat, erger nog, zich er door laat beheerschen, kan ‘t niet missen, of men wordt, hoe kundig ook, minstens in zake Middeneeuwsche genealogie abnormaal, en vervalt tot het maken van verkeerde gevolgtrekkingen.

3) Vgl. ,,De Navr’ XLIV, 264 : Hunne oude heeren daer sy gevolcht hebben". De interpunctie is daar onzuiver.

 

BLZ. 200

dien op de banier, ontplooid gedragen bij de uitvaart i. d. 20 Aug. 1639 van een harer latere heeren, Floris II van Pallandt graaf van Kulenburg (24 Juni) : ,,paard en vaan van Lienden". Als schepenzegel steeds gebezigd wat de schildfiguur betreft, en nog altoos ter secretarie als gemeentezegel dienst doend, prijkt het volle wapen (met gouden kroon en schildhouders, de zwarte goud-gehalsbande hazewinden) doch zonder helmteeken, op het uithangbord der voornaamste dorpsherberg en uitspanning ter plaatse, welke algemeen bekend is en bestendig in de nieuwsbladen aangeduid wordt als ,,In het Wapen van Lienden" . Het erf waarbij deze herberg behoort, heet vanouds het Aschgat, en komt reeds in 1379 voor; want toen zag zich ,Derk uyt den Assegate" beleend met 1/3 van ,,den halve tiende tot Meerten l), 3/4 van der Tienden tot Aelst 13 hond lands gelegen in Meertenrebroek, die met den eenen eynde schieten op de Meren, en met den anderen eynde op de Egtelsche campen, voort twee dagen aert ende vier dagen mak 2) die Willem v. Middelwijk schuldig is uyt den goede to Kesteren gelegen, voort een dag aert en twee dagen mak 2) die Hillyn Bouck (Vonck?) schuldig is uyt den Moutcamp, ende een dag aert en twee dagen mac 2) die Derk v. Aelst ‘schuldig is uyt den Tolvelt , tot Zutphenschen regten, geweest des Abts van St. Pauls" 3) ; Manne Wyllem v. Steynbergen ende Willem v. Poilwyck" 4). Tegenover die uitspanning stond in ’t begin dezer eeuw eene sedert lang afgebroken herberg, waar ,,’t Wapen van Gelderland" uithing.

1) uitgestrekte buurschap te Lienden.

2) Aertland beduidde in 1327 terra arabilis, beploegbaar land (Tijdrek. Regr op het oud-prov. Archief van Overijsel", A bl. 45); mack nog in Vondel’s tijd, een mik of stok, herdersstaf. Nu zou ik denken, dat hierdoor een servituut wordt aangeduid, rustend op de genoemde perceelen, en bestaand in de verplichting van den gebruiker van deze, om eenige dagen voor zijn leenheer te komen ploegen en op het stoppelbloote land diens schapen te hoeden. Het recht om dit van die gebruikers te kunnen eischen, ging dan nu op Derk uit het Aschgat over.

3) totdusver het eigendom en recht van den abt (der abdij) van St. Paulus te Utrecht.

4) Deze leenmannen stonden als getuigen over die beleening. Aldus het Geld. Leenregister, afd. Nederbetuwe, art. Zenden, uit Regr A f’. 22, 6 § ult.

 

BLZ .201

Van de verwisseling van het verkorte kruis (croix alésée) ao 1299. in een gewoon kruis (croix pleine) ao 1333, ligt de oorzaak in ‘t duister; en dit punt zal wel nooit op te helderen zijn. Dwaas toch, ongerijmd is ‘t, die verwisseling te zoeken in den vasalstaat der oudst-bekende van Lyndens tegenover het Duitsche Huis 1). Dit Huis toch, de Duitsche of Teutonische Orde, of de Orde van Onze-Lieve-Vrouw van Jerusalem, de Orde der Mariënridders, in 1190 gesticht en door Paus Coelestinus 1111 bevestigd, ontving bij die bevestiging tot ordeteeken een (zwart) kruis (op een wit kleed) 2). Het voerde niet eerst een verkort kruis 3). Van der Maelen in zijn ,,Essai" dit ordeteeken ,une croix pleine et alaissée" noemend 4), - hetgeen eigenlijk eene "contradictio in terminis " is ; want een kruis kan niet tegelijk gewoon (pleine, de schildranden rakend), en verkort (alésée, die randen niet rakend) wezen, - geeft aanleiding tot misverstand, en heeft gewis bedoeld een kruis, welks armen, niet bijv. met breede armen (gelijk het breedarmig kruis) of met gedwarsbalkte armen (zooals het krukkenkruis), maar recht afgesneden (gelijk de armen zijn van het verkorte kruis) de schildranden raakten. Niet minder dwaas en ongerijmd is ‘t, die gewaande betrekking der oudst-bekende van Lyndens tot dat Duitsche Huis te bewijzen met handelingen en oorkonden allen in verband, nota bene, met de St. Jansridders te Arnhem 5), die, gelijk men weet, een Malthezerkruis tot ordeteeken hadden. Dubbel dwaas, indien men eerst aan heer Jan van Lienden’s in 1377 voorkomende amptmannie van

1) ,De Navorscher" XLIII, 217, 8 (noot), 662, 3. En dit dan in oogenschijnlijken strijd met ibid. bl. 18, 668, waar het heet, dat de van Lyndens hun kruis van hunne heerlijkheid Ln ontleenden. Ibid. bl. 218 noot zoekt dit verschil op de zonderlingste wijs te vereffenen. En dit dan met betrekking tot het aan de abdijen van Elten en St. Paulus leenroerige Lienden. Wat jammerlijk doordraven !

2) Elben, .Geschichte des Dentschen Ordens."

3) hetgeen ,De Navr’ ibid. bl. 339, 661 rondweg beweert.

4) Ibidem, bl. 657.

5) Ibid. bl. 661, 2, 71-1, 5, 6, 9. Volg. Van der Aa’s .Biogr. Wrdbk" is ook Wouter van Lynden, broeder van heer Jan en heer Steven, Johanniter ridder (te Jeruzalem en op het eiland Rhodus) geweest. Onze "Extrait" laat hem in 1381 in een veldslag omkomen.

 

BLZ. 202

een gedeelte der Veluwe, - zie beneden, hk IV, - heeft gedacht 1). Misschien was die verwisseling louter fantasie ; misschien bestond er eene of andere thans onbekende reden voor. Zou ‘t een kruistocht kunnen geweest zijn? Ook de oude Geldersche geslachten v. Soelen en Pieck voerden, gelijk wij boven zagen, een gewoon kruis. Hubrecht van Lynden voerde in 1335 een geruit kruis, misschien als jonger broeder 2). Wat het helmteeken, den zittenden hazewind, betreft: de zegels der oudste van Lyndens, ao 1333-92, twintig in getal 3), vertoonen geen helmteeken, behalve drie, nml. die van Steven v. L. ao 1368, 72 welke voorstellen een heldenhoed, die als aan een jongeren broeder eigen, wordt aangemerkt 4). Houden wij ons aan die zegels, dan komen wij tot het besluit, dat de oudste van Lyndens, anders dan bij hooge uitzondering, geen helmteeken hebben gevoerd. Nu, op het slagveld zijn ze zeker nooit gedragen 5). Intusschen kent Fahne den van Lyndens als erfschenkers van Gelderland een zwarten hondekop toe 6); op welken grond, is ons onbekend. Gezegde Steven zelf, de eerste heer van Hemmen uit zijn geslacht, of zijn zoon en opvolger, nam, wegens Steven’s huwlijk met Elisabeth Willemsdr Borre van Dornick, erfdochter van Hemmen, waarschijnlijk het helmteeken van heer Willem, den zittenden hazewind over 7). Doch opmerking verdient het, dat ook de edelfamilie v. Meerten, welke ongetwijfeld haren naam ontleende aan de Liendensche buurschap Meerten, een zittenden hazewind tot helmteeken had 8). Deze familie voerde zelfs een klimmenden hazewind in haar

1) Ibid. bl. 339. 2) Ibidem bl. 658.

3) met groote zorg door Adhémar Freiherr von Linden verzameld, en keurig afgedrukt, in "De Navr" ibid. bl. 638 vg., op vier tafels.

4) Ibidem, bl. 663; Heidenhut" is daar misstelling; lees "Heldenhut". De afbeelding op tafel IV vertoont een lange, spits toeloopende ruige muts (naar het schijnt), als een mijter, met vier gaten er in.

5) Zie hieromtrent eene zaakrijke verhandeling in "Herald. Bibliotheek" 1872 bl. 237 vg. 6) ,De Navr’ XLII 663.

7) Vgl. hier vooral ibidem bl. 667, en Geld. Volksalmanak 1882 bl. 45.

8) Rietstap’s ,Armorial" vermeldt het helmteeken dezer v. Meerten’s niet. Wij ontdekten het echter op eene grafzerk te Ingen, bij gelegenheid eener restaura

 

BLZ. 203

wapen. Zulk een hazewind duidde jachtrecht aan, een der prerogatieven van het voormalig ridderwezen 1). Ten slotte zij hier nog opgemerkt, dat het in rood een gouden kruis voerend adellijk geslacht van Lynden ook als v. der Linden schijnt bekend geweest te zijn; ten minsten in Noord-Brabant, in welks hoofdplaats (‘s-Hertogenbosch) het in de 16de eeuw den schepenstoel bekleedde 2). - Rietstap’s ,Armorial geeft ook een Geldersch geslacht v. der Lynden op, voerend in zilver een wilgenboom driedubbel gekroond van groen, op grasgrond 3). Voorzoover men Butkens gelooven mag heeft er nog een ander geslacht van Lijnden bestaan ,au paya de .Hollande, et portoit d’argent au sautoir de sable, chargé de cincq annelets d’or. Elle estoit jadis des principales de ce pays; car il y at tiltre auquel ils ont scellé à cheval, environ l’an 1315, ce que n’estoit practiqué que par les seigneurs plus relevés" 4). - Wanneer men aan een Geldersch geslacht v. Lynden vier scharen ziet toegekend 5); dan oogt dit blijkbaar op een geslacht, dat tot Liende(n) te Batenburg, - zie hiervoren, bl. 188, -- in betrekking stond; immers het oude geslacht V. Batenburg voerde dit wapen. ‘t Komt ons voor, dat men, scharen-voerende v. Lyndens ontmoetend

Tie der kerk aldaar in 1889; zie "De Navr" XXXIX, 624, 5, en vgl. ibid. XXXIV, 58.

1) Berichtten wij boven, bl. 181, de door Butkens gestelde onmooglijke echtverbintenis van Willem van Ln ovl. 1227, met eene Christina van Brederode; volledigheidshalve sta hier, dat A. H. Verster van Wulverhorst in zijne ,Geschiedk. Aanteekeningen over het Jagtwezen" (Amsterdam, L. v. der Enne, 1840) bl, 30 gewaagt van een welwillend hem toevertrouwd (sic) handschrift in vo, getiteld ,,Zegels der Graven van Holland", aan welks slot wordt opgeteld ,Zegel van Christina van Brederode, gemalin van Willem van Lynden, te voet met een windhond Ao 1203". Daar die auteur echter de herkomst van dit handschrift niet aanduidt, kan men er niet op afgaan. Het daaruit vermelde klinkt legendarisch, alias Butkensiaansch.

2) Naar een oud handschrift, in .Herald. Biblk" 1876 bl. 274.

3) Vgl. "De Navr" XLIII, tegenover blz. 16 en 18 met ibid: blz. 15 de cursiveering.

4) Vgl. hiermede het oorspronklijk stamwapen van v. der Lynden in .Navr" XLII, 431; 111, 17.

5) in ,De Navr" XX111, 107h.

 

BLZ. 204

, deze gerust als leden van ’t geslacht van Batenburg aanmerken kan. - Eindelijk herinneren wij aan eene, volg. Rietstap’s ,, Armorial" Geldersche familie Flugi d’Aspermont, 23 Jan. 1843 als Jonkheeren ingelijfd in den Nederlandschen adel; ze voert een zeer saamgesteld gevierendeeld wapen, met hartschild, twee gekroonde helmen en twee helmteekens; in alles waarvan volstrekt niets is, dat aan het wapen der Geldersche van Lyndens of der oude Graven van Aspermont denken doet. Te Lienden ontdekten wij van haar nooit eenig spoor. ,,Flugi" klinkt ook niet Nederduitsch. De laatste leden er van, éen Jonkheer te Nijmegen 1), een ander te ‘s-Gravenhage, behooren tot een Zwitsersch geslacht; - in Grauwbunderland ligt hun voorouderhjk kasteel, thans eene ruïne, en aldaar luidt hun naam juist andersom, d’Aspermunt Flugi.

1) Aldaar ondertr. Jhr. A. N. F. Flugi van Aspermont, wedr van W. G. Schuiten, 23 Juli, en tr. 3 Aug. 1892 Marie Ruttinck.